Jezus onder de mensen 1
'Maar gij zult mij zien;
want ik leef en gij zult
leven.' Joh. 14: 19-20
Hier is de ontmoeting. Maar niet ieder ziet hem. En dat is altijd het struikelblok. Wij hebben ogen en wij zien niet. Wij hebben oren en wij horen niet. En dit is zo vaak herhaald, ook door die mensen die niet zien noch horen, dat het in de regel niets meer zegt. Want welk een bron van twijfel of inbeelding is door deze woorden niet ontstaan. Wie durft er voor uit te komen dat hij innerlijk heeft leren zien en horen. Hij loopt kans uitgelachen te worden of beschaamd gemaakt.
Hier geldt hetzelfde als de reactie van Fillipus op de woorden van Jezus in Joh: 14: 'Indien gij mij gekend had zoudt gij ook den Vader gekend hebben. Thans reeds kent gij hem en hebt gij hem gezien'. Maar Fillipus zeide tot hem: 'Heer, toon ons den Vader, en het is ons genoeg'. Dit is een illustratie van blindheid, van niet zien zodat al de woorden die Jezus uit zijn innerlijke wereld, de onzichtbare, had gesproken voor Fillipus zonder inhoud waren geweest.
Wat wonder dat Jezus zich heeft beklaagd: ben ik zolang bij u en hebt gij mij niet gekend? Hier betekent hem niet gekend te hebben eenvoudig: hem niet gezien te hebben. Want wat weten over het algemeen de mensenkinderen van de mens. De eigenlijke mens is in ons verborgen, niet omdat hij zich verschuilt maar omdat hij zich nog niet de bevoegdheid heeft eigen gemaakt zich 'zichtbaar' te maken.
Weet menigeen niet dat er in hem een onuitgesproken wereld is die hij zich niet voldoende bewust kan maken door erover te kunnen spreken. De verborgen goddelijke mens in ons ligt nog zo in de windselen dat er heel wat tijd en geduld voor nodig is hem te ontwikkelen. En menigeen geeft het maar op en laat zijn ware menselijkheid in een ongeboren toestand achter en gaat heen van de aarde, met zijn dood niet zoveel verschillend van de toestand waarin hij hier geboren is.
Jezus kondigt aan: "Nog een kleine tijd en de wereld aanschouwt mij niet meer; maar gij aanschouwt mij, want ik leef en gij zult leven'. Deze aanschouwing is mogelijk doordat hij zijn discipelen de parakleet zendt, de vertrooster in hun harten die als de heilige geest gekenmerkt wordt en waarmee gemeend is: De geest der waarheid die in hun harten zal wonen, de geest der onderscheiding en herkenning die de onveranderlijke kracht der waarheid is waardoor het godskind in ons, dat wij zelve zijn, gekenmerkt wordt.
Deze waarheid kan niet aangenomen worden op enig gezag. Het echte laat zich op geen enkele wijze dwingen en is onbevreesd. Het is het kenmerk van de ontwakende geestesvonk, het licht dat in een ieder mens binnengaat, indien hij hier in de wereld wordt geboren. Dit licht is tegelijk het licht der waarheid en indien wij het ons bewust gaan worden, zien wij de wereld in het licht liggen, de wereld waarin wij dagelijks leven.
Barend van der Meer
De uitgesproken woorden
want ik leef en gij zult
leven.' Joh. 14: 19-20
Hier is de ontmoeting. Maar niet ieder ziet hem. En dat is altijd het struikelblok. Wij hebben ogen en wij zien niet. Wij hebben oren en wij horen niet. En dit is zo vaak herhaald, ook door die mensen die niet zien noch horen, dat het in de regel niets meer zegt. Want welk een bron van twijfel of inbeelding is door deze woorden niet ontstaan. Wie durft er voor uit te komen dat hij innerlijk heeft leren zien en horen. Hij loopt kans uitgelachen te worden of beschaamd gemaakt.
Hier geldt hetzelfde als de reactie van Fillipus op de woorden van Jezus in Joh: 14: 'Indien gij mij gekend had zoudt gij ook den Vader gekend hebben. Thans reeds kent gij hem en hebt gij hem gezien'. Maar Fillipus zeide tot hem: 'Heer, toon ons den Vader, en het is ons genoeg'. Dit is een illustratie van blindheid, van niet zien zodat al de woorden die Jezus uit zijn innerlijke wereld, de onzichtbare, had gesproken voor Fillipus zonder inhoud waren geweest.
Wat wonder dat Jezus zich heeft beklaagd: ben ik zolang bij u en hebt gij mij niet gekend? Hier betekent hem niet gekend te hebben eenvoudig: hem niet gezien te hebben. Want wat weten over het algemeen de mensenkinderen van de mens. De eigenlijke mens is in ons verborgen, niet omdat hij zich verschuilt maar omdat hij zich nog niet de bevoegdheid heeft eigen gemaakt zich 'zichtbaar' te maken.
Weet menigeen niet dat er in hem een onuitgesproken wereld is die hij zich niet voldoende bewust kan maken door erover te kunnen spreken. De verborgen goddelijke mens in ons ligt nog zo in de windselen dat er heel wat tijd en geduld voor nodig is hem te ontwikkelen. En menigeen geeft het maar op en laat zijn ware menselijkheid in een ongeboren toestand achter en gaat heen van de aarde, met zijn dood niet zoveel verschillend van de toestand waarin hij hier geboren is.
Jezus kondigt aan: "Nog een kleine tijd en de wereld aanschouwt mij niet meer; maar gij aanschouwt mij, want ik leef en gij zult leven'. Deze aanschouwing is mogelijk doordat hij zijn discipelen de parakleet zendt, de vertrooster in hun harten die als de heilige geest gekenmerkt wordt en waarmee gemeend is: De geest der waarheid die in hun harten zal wonen, de geest der onderscheiding en herkenning die de onveranderlijke kracht der waarheid is waardoor het godskind in ons, dat wij zelve zijn, gekenmerkt wordt.
Deze waarheid kan niet aangenomen worden op enig gezag. Het echte laat zich op geen enkele wijze dwingen en is onbevreesd. Het is het kenmerk van de ontwakende geestesvonk, het licht dat in een ieder mens binnengaat, indien hij hier in de wereld wordt geboren. Dit licht is tegelijk het licht der waarheid en indien wij het ons bewust gaan worden, zien wij de wereld in het licht liggen, de wereld waarin wij dagelijks leven.
Barend van der Meer
De uitgesproken woorden
Reacties