Posts

Posts uit mei 9, 2010 tonen

verdeeldheid eenheid

Een man zeide tot Hem: Zeg mij broers dat zij de bezittingen van mijn vader met mij delen. Hij zeide tot hem: O mens, wie heeft mij een verdeler gemaakt? Hij wendde zich tot zijn discipelen, hij zeide tot hen: Ik ben toch geen verdeler? Wie zijn mijn broeder en wie is mijn vader? Naar den bloede? Of naar de geest? In het geestelijk leven heeft men slechts één vader. Niet naar het uiterlijke leven, dat vol spanningen is en tegenstellingen en verdeeldheden. Niet naar het hebben en het houden en het elkander een erfdeel betwisten met de levenslange gevolgen van dien. Niet naar de afgunstige blikken van het elkander benijden en het elkander niet gunnen. In die verdeeldheden ligt de grondslag voor familieveten en broederhaat. Immers geen haat is groter en duurzamer dan die onder bloedverwanten. Het zijn met recht de stemmen van het bloed die elkander willen overheersen en overschreeuwen. O nee, Jezus geeft zich aan die wereld niet gewonnen en bezit daarin geen enkele macht en kan dat ook ni

de adem Gods

Afbeelding
Totaal God inademen en uitademen, en inademen, en dit steeds door in een Eeuwige Stroom. Het zou zo kunnen zijn. Het zal eens zo Zijn. Een stroom van harmonie in harmonie, gedragen door de Liefde. Maar vaak doet inademen zo'n pijn. Wat op ons pad komt. Om dit helemaal in te ademen, toe te laten, door je heen te laten gaan. Dat het zo kan spreken, en van daaruit oplossen, verdwijnen. Door begrip door inzicht, doordat het Bewustzijn spreekt, ziet wat het is, wat het werkelijk is. En het uitademen, het loslaten, het overgeven. Alles overgeven in vertrouwen zonder dat er iets achter blijft. Maar zoveel heeft zich vastgezet in ons hoofd. Is vastgeklonterd in beelden, gedachtenbeelden over het leven. Het Leven wordt niet meer ervaren. Slechts een leven uit deze beelden, vanuit deze beelden. De Stroom is geblokkeerd, er zit van alles voor. We zitten er zelf voor met onze gedachtebeelden, onze emotiebeelden en verbeeldingen. Maar als de Liefde zijn werk in ontvankelijkheid, in het hebben v

Dat afsluiting

Sinds eeuwen is er een onheilig geloof dat door de mensen beleden wordt en de oorzaak is van lijden en ellende. Het is het geloof dat doodt en zelfs het doden voorstaat, namelijk dat het goddelijke niet in de mens zou zijn. Dat het niet waar zou zijn dat uit de mens de eeuwige, de steeds zich vernieuwende gestalte zou verrijzen. Dat om behouden te zijn, wij uit een of ander gezag eerst iets zouden moeten aannemen dat ons afhankelijk maakt van de gezagdrager. Dat de mens een geloof belijden moet dat gebaseerd is op beloften voor de toekomst, een z.g. wissel op de eeuwigheid. Dat de eeuwigheid in het vooruitzicht wordt gesteld, alsof die niet altijd aanwezig is. Ja, dat als je dat geloof niet volgt, je eeuwig verdoemd zult zijn, of als je het wel doet, je voor altijd een plaats krijgt aan de dis des heren. Het zou zelfs het grootste kwaad zijn om aan ons zelf te geloven. Maar hoe barbaars en godvergeten moet dan de mens zijn die eist dat we aan hem geloven, in welk gewaad die mens zich d

Dat 4

Dit betekent dat de mens, uitgaande van dit allerinnerlijkste beginsel, in staat is zich innerlijk in een voortdurende toestand van vernieuwing te brengen, een toestand die het mysterie van het leven zelf uitdrukt, zonder dat dit zelve door het menselijk brein doorgrond kan worden. Want het menselijk brein is zelf door-grondelijk, d.i. sterfelijk. Het in den beginne echter, waaruit de geest die zichzelf denkt en schept geboren wordt, is slechts in de grootste deemoed en 'ontdaanheid' te naderen. En toch is dit 'in den beginne' in u. Het is 'dat' waaruit het verlossend woord opstijgt. Zichzelf voort te bewegen als een ononderbroken scheppend zijn, is tegelijk bewust deel te krijgen aan het eeuwig zijnde, aan de levende god die in de mens zijn zetel heeft. Maar de mensen houden voor hem de deur gesloten omdat ze bang voor hem zijn en geloven dat hij een harde meester is. Dat hij met toorn en gramschap komt, of met verwijten of vervolging en wat niet al. Dit is de

Dat 3

Er is een ontvangen dat de gever in staat stelt zijn levenszin als zodanig te realiseren, waarin de vreugde van het ontvangen en het geven een wederzijdse bemiddeling is, een vereffenen en compenseren, een verzoening en schuld delgen, omdat we niet ontkomen aan de idee, dat wij mede schuldig zijn aan het wel en wee van het geheel en een mens eigenlijk niet en nooit genoeg kan doen om mede te werken aan het opheffen van der blokkade, waarin het mensdom zich bevindt. Dit kan hij in de eerste plaats doen door zichzelf van zijn ketenen te bevrijden, die zijn innerlijk leven verhinderen, waarvan hij nooit moet denken dat hij ze op zijn omgeving als de oorzaak daarvan zou kunnen projecteren. Omgeving overwinnen, welke ook, is altijd terug te brengen tot zichzelf overwinnen en daarmede toch de omgeving ongemoeid te laten. Het merkwaardige is dat door het vertrouwen waarover wij spraken, ook de omgeving, al wordt deze door ogenschijnlijk granietachtige noodlotstoestanden bepaald, gaat worden a

Dat 2

Het zelf is als functie onnoembaar. Het is een uit zichzelf rollend rad, zodra het in het bewustzijn is gewekt. Dàn kan een mens dat weten. Hij behoeft dat dus niet aan te nemen, maar alleen met hart en ziel te willen. Want tot de vernieuwing van het leven gekomen te zijn en bewust deel te krijgen aan de onsterfelijkheid ervan is iets dat men niet aan kan nemen, maar dat men slechts met hart en ziel kan willen. Anders is er geen kans dat men het beleeft. Het is niet mogelijk dit leven aan te nemen, want het is er al, altijd en eeuwig. Men kan toch niet aannemen wat er al is? Het is dus iets van doen, van een direct beginnen, van een groot werk dat volbracht kan worden en dat in liefde geschiedt. Misschien moet dit willen ervoor wakker gemaakt worden, maar het kan toch ook zijn dat het als direct en onmiddelijk werkzaam aanwezig wordt ontdekt. Het heeft met het ons zeer eigene te maken en met niets dat buiten ons is. Ik bedoel: niet met het andere. 'Dat is nooit het andere, maar alt

Dat 1

Jezus zeide: Als gij dat in u zelf voortbrengt, zal dat, wat gij hebt, u behouden. Als gij dat niet in u hebt, zal dat, wat gij niet in u hebt, u doden. Wat is 'dat'? 'Dat' is wat wij zelf zijn. Niet wat wij om een of andere reden, welke ook, hebben aangenomen. De mens heeft 'dat' niet aangenomen, hij is 'dat'. Hij is een zijn, een 'ik ben'. Dit is niet een statisch begrip. Hij is niet een begrip, hij is iets onnoemelijks levends, hij is een werkend zijn, een werkend, levend 'ik ben'. Dus niet 'ik heb' en ook niet 'ik wil hebben'. Dit levend 'ik ben' is niet iets ontvangends, het is iets gevends, iets zeer eigens dat zich schenkt. De mens brengt zichzelf in zichzelf voort, niet door te ontvangen maar door iets te brengen. Wat hij zelf is bezit die onuitroeibare eigenschap, onuitroeibaar tot zelfs in de dood. Het zelf brengt zich als levende werkelijkheid voort. Het is een werking die niet uitgeschakeld worden kan,