25-11-61 ontsterven
De palmbomen overheersten de wijde, groene aarde; ze hadden alle vormen en afmetingen, ze waren onafhankelijk en onbezorgd, geteisterd door de wind en verbrand door de zon. De rijstvelden rijpten goudgeel en er waren vrij grote, witte vogels in; ze vlogen nu, met hun lange poten naar achteren gestrekt, de zonsondergang tegemoet, terwijl hun vleugels traag in de lucht bewogen. Ossenkarren die brandhout naar de stad brachten, trokken in een lange rij krakend voorbij; de voermannen liepen en de last was zwaar. Het was niet de aanblik van die alledaagse dingen die de avond zo verrukkelijk maakte; samen maakten ze deel uit van de wegstervende avond: de lawaaiige bussen, de stille fietsers, het kwaken van de kikkers en de geuren van de avond. Er was een diepe, zich verwijdende intensiteit, een naderende klaarte van het andere met zijn ondoordringbare kracht en zuiverheid. Wat mooi was werd nu tot stralende luister; alles werd ervan doordrongen; er was extase en vrolijkheid...