armoede
In de brandende zon spreidden de dorpsvrouwen op het hete rotsblok de rijsthalmen uit die in de voorraadschuur bewaard waren geweest. Ze hadden ze in grote bundels naar de gladde, licht hellende rots gedragen en zo dadelijk zouden de beide ossen die aan de boom gebonden stonden, de halmen plattrappen om de korrels eruit los te maken. Er was geen stad in de nabijheid van dit dal en de kolossale tamarindebomen wierpen zware schaduwen. Een stoffige weg leidde dwars door het dal naar het dorp en nog verder. Op de hellingen zag je enig rundvee en talloze geiten. De rijstvelden stonden diep onder water en witte rijstvogeltjes vlogen met trage vleugelslag van de ene akker naar de andere; ze leken niet bang, toch waren ze schuw en ze lieten je niet dichtbij komen. De mangobomen begonnen in bloei te raken en het heldere, stromende water van het riviertje ruiste vrolijk. Het was een lieflijk landschap, maar het leed onder de dreiging van de armoede als onder een plaag. Vrijwillige armoede ...