15-11-61 luisteren
Het werd dag. De heuvels zaten in de wolken en alle vogels zongen, riepen of krijsten; een koe loeide en een hond jankte. Het was een aangename morgen, het licht was zacht en de zon school achter de heuvels en de wolken. Onder de grote oude waringin werd op een fluit gespeeld; ze werd begeleid door een kleine trom. De klank van de fluit overheerste de trom en vervulde de lucht; door haar heel zachte, tedere tonen leek ze tot in je diepste wezen door te dringen; je luisterde ernaar, al kwamen er ook andere geluiden op je af; de wisselende roffels van de kleine trom bereikten je op de golven van de fluit en de krassende roep van de kraai kwam met de trom mee. De trom werd gedragen door de broze tonen van de fluit en zo kon het hele klankgebeuren voorbij aan alle weerstand en genoegen diep indringen. Daarin lag grote schoonheid. Het geluid droeg de plotseling doorbrekende meditatie en in die meditatie voegden zich de fluit, de roffelende trom, het scherpe krassen van de kr...