de rivier
De zee lag achter de bergen aan de oostkant van het dal en midden door het dal stroomde een rivier kalm zeewaarts. De rivier viel het hele jaar niet droog en zelfs waar ze de behoorlijke grote stad passeerde was ze mooi. De stedelingen gebruikten haar overal voor: om te vissen, om in te baden, als drinkwater, om rioolslijk mee af te voeren, en bovendien werd er fabrieksafval in geloosd. Maar de rivier schudde al dat menselijk vuil van zich af en algauw nadat ze de bewoonde wereld achter zich had gelaten, was haar wateroppervlak weer helder en blauw. Een brede weg langs de rivier liep in westelijke richting omhoog naar theeplantages in de bergen; hij maakte allerlei bochten en raakte soms een eind van de rivier af, maar je hield er meestal wel het zicht op. Naarmate de weg steeg, waarbij hij de rivier bleef volgen, werden de plantages groter en hier en daar zag je fabrieken waar de thee werd gedroogd en verder werd bewerkt. Algauw werden de plantages immens groot en er kwamen bruise...