de boom
De vogels en de geiten waren allemaal ergens anders en het was ongewoon stil en eenzaam onder de wijdvertakte boom, die helemaal in een grote uitgestrektheid van goed bebouwde, weelderig groene velden stond. Even verderop lagen de heuvels, weinig uitnodigend in het scherpe licht van de middagzon, maar onder de boom was het aangenaam koel en donker. In zijn eenzaamheid had deze enorme, indrukwekkende boom immense kracht en symmetrie gebundeld. Hij was een en al vitaliteit, hij stond daar helemaal alleen en toch leek hij heel zijn omgeving te beheersen, zelfs de heuvels in de verte. De dorpsbewoners vereerden hem; tegen zijn kolossale stam stond een gehouwen brok steen waar iemand heldergele bloemen op had gelegd. 's Avonds kwam er niemand in de buurt van de boom; zijn eenzaamheid was te overweldigend en het was beter hem overdag te vereren, als er volop schaduw was, terwijl de vogels kwetterden en je menselijke stemmen hoorde klinken. Maar op dit uur zaten alle dorpelingen bij...