22-2-62 het jongetje
Het was een arme jongen in een vuil, gescheurd hemd, dat te lang voor hem was. Hij stak rennend de weg over en lette goed op het verkeer. Hij was heel mager, heel donker van huid en had regelmatige, gave gelaatstrekken. Aan de andere kant van de weg gekomen bleef hij even staan en liep toen doelloos voor ons uit. Hij was zo'n zeven of acht jaar oud, zijn ogen glansden en er was niet veel nodig om hem te laten lachen. Hij liep op blote voeten had een groot hoofd en straalde een intense droefheid uit. Zelf zou hij niet weten wat droefheid was. Alles wat hij wilde was een goede maaltijd, een lange ongestoorde slaap en schone kleren. Er was niemand die tegen hem praatte, de andere jongens op straat moesten ruzie met hem hebben of ze lieten hem aan zijn lot over. Hij was eenzaam, maar wat dat betekende zou hij ook niet weten. Zijn vader en moeder moesten ergens hard aan het werk zijn, waarschijnlijk hielpen ze bij de bouw van die eindeloze flatwoningen, waar ze zelf nooi...