6-12-61 de waterlelies
Het was een koele morgen en de zon kwam langzaam op achter het dichte geboomte; er vielen lange schaduwen en de zachte dauw lag nog op het gras. In de kleine vijver dreven twee blauwe waterlelies met een gouden hart; het was een lichtgouden kleur en het blauw was het blauw van de lentehemel. De bladeren waren rond en heel groen en een kleine kikvors met starende ogen zat bewegingloos op één ervan. De twee waterlelies waren de verrukking van de hele tuin, zelfs de grote bomen zagen zonder schaduw op hen neer; ze dreven teer, zacht en stil in hun vijver. Als je naar ze keek, hield ieder reageren op, je gedachten en gevoelens losten op en alleen die twee lelies bleven over in hun schoonheid en vrede. Ze waren intens, zoals alles wat leeft dat is, behalve de mens, die zo onophoudelijk met zichzelf bezig is. Terwijl je naar die twee keek, was de wereld veranderd, niet in een betere maatschappelijke orde, waarin minder tirannie en meer vrijheid was, of waarin de armoede wa...