3-2-62 de vrouw
Er liep een vrouw op de weg, armoedig en vuil, dagenlang niet gewassen, donkerbruin gebrand door de zon, slecht gevoed. Ze droeg sierbandjes om de enkels en leek zich totaal niet bewust van wat er om haar heen gebeurde. Ze was fleurig gekleed, maar wat ze droeg was gescheurd en slordig versteld. Ze was als zo vele anderen op die weg, afgemat door het werk en het op de wereld zetten van kinderen, maar ze stak met kop en schouders boven de rest uit en liep helemaal alleen. Ze hield zich erg recht, met een uitzonderlijke waardigheid en met die typische onverschilligheid die uit ellende of uit vreugde voortkomt. Ze keek recht voor zich uit, de blik gericht op onbestemde verten. Ze moest alles hebben verloren, niet pas, maar heel lang geleden al en nu zat ze daar nog steeds door in de put. Niets zou haar er ooit uit kunnen halen, geen nieuwe baan en geen andere man. Ze droeg op haar hoofd iets dat in een niet al te schone lap gewikkeld was en dat ze met één hand vasthield, terwijl de ander...