11-11-61 feiten en geloof
Een kraai kraste zo hard hij kon; hij zat op een tak met dicht gebladerte. Hij was niet te zien; er kwamen en gingen andere kraaien, maar hij ging bijna onophoudelijk door met zijn scherpe, doordringende gekras; hij was ergens boos over of beklaagde zich over iets. De bladeren schudden om hem heen en zelfs de paar druppels regen deden hem niet ophouden. Hij was zo volkomen in beslag genomen door wat hem stoorde, wat dat dan ook mocht zijn. Hij kwam tevoorschijn, schudde zich en vloog weg, alleen om zijn bijtende aanklacht weer te hervatten; kort daarop raakt hij vermoeid en rustte uit. En dezelfde kraai, op dezelfde plaats, liet toen een ander gekras horen, gedwee, een beetje vriendelijk en uitnodigend. Er zaten andere vogels in de boom, de Indiase koekoek, een heldergele vogel met zwarte vleugels, een zilvergrijze dikke vogel, een van de vele die ook aan de wortels van de boom zaten te krabbelen. Er kwam zo'n kleine gestreepte eekhoorn aan, die de boom in klom. ...