zoeken
Iedere morgen kwamen er twee goudgroene vogels met lange staarten de tuin in vliegen; ze streken neer op een bepaalde tak, waar ze zich kostelijk vermaakten en tegen elkaar zaten te roepen. Ze waren erg rusteloos, ze waren met hun trillende lijfjes voortdurend in beweging, maar ze waren verrukkelijk om te zien; het leek wel of ze het vliegen en het spel nooit moe zouden worden. Het was een beschutte tuin met een voortdurend komen en gaan van allerlei vogels. Twee jonge, gladharig en vlug, met een geelachtig vachtje dat glansde in de zon, zaten elkaar regelmatig over de lage tuinmuur achterna en glipten dan door een opening de tuin in. Maar wat waren ze zelfs in hun spel behoedzaam en oplettend: ze bleven vlak bij de muur en hun rode oogjes keken aandachtig en waakzaam. Af en toe kwam er een oude, gezellig dikke door datzelfde gat de tuin in schommelen. Het moet hun vader of hun moeder zijn geweest, want op een keer waren ze met zijn drieën. De een na de ander kwamen ze door het gat...