29-11-61 regendruppels
Het was een regenachtige morgen en de hemel was geladen met donkere, omstuimige wolken; het begon heel vroeg te regenen en dat kon je horen tussen de bladeren. Er waren zoveel vogels op het grasveldje, grote en kleine, lichtgrijze, bruine met gele ogen, grote zwarte kraaien en kleintjes, nog kleiner dan mussen; ze krabbelden, rukten en kwetterden ongedurig, klagend en tevreden. Het motregende en dat scheen ze niet te deren, maar toen het harder begon te regenen vlogen ze allemaal luid klagend weg. Maar de struiken en de grote, oude bomen genoten; hun bladeren werden schoon gewassen van het stof van vele dagen. Waterdruppels bleven aan het puntje van de bladeren hangen, als er één druppel op de grond viel vormde zich alweer een andere, gereed voor de val; elke druppel was de regen, de rivier en de zee. En elke druppel was helder, fonkelend; ze was rijker en mooier dan alle diamanten van de wereld. Water groeide tot een druppel, die haar schoonheid behield en in de grond verdween zonde...