Kennis en Liefde
De langgerekte bocht van het strand lag er nagenoeg verlaten bij. Een paar vissers waren tussen de rijzige palmen onderweg naar huis, naar hun dorp. Onder het lopen sponnen ze garen, waarvoor ze het katoen op hun naakte dijen rolden en daarna op de klos wonden; het garen dat ze maakten was dun, maar sterk. Een paar van de mannen liepen met een zekere lichte gratie, anderen sloften vermoeid. Ze waren slecht gevoed en mager en donkerbruin verbrand door de zon. Er kwam een jongen voorbij, zingend en vrolijk, flink stappend; de branding rolde het strand op. Een stevige bries stond er niet, maar er was toch sterke zeegang, met een donderende golfslag. De bijna volle maan rees juist uit het groeblauwe water op en de branding smolt wit weg tegen het gele zand. Door onze ijdelheid raken we afgestompt, door ervaring en kennis binden we ons, en het water des levens vloeit onze deur voorbij. Om met die jongen mee te kunnen zingen, om met die vissers mee te kunnen sloffen, om garen op je dij...