tijd en Eeuwigheid
De hemel hing vol laaghangende wolken en het was een warme dag, ook al speelde er een briesje door de bladeren. In de verte rommelde zacht de donder en een regenbuitje verdreef het stof van de weg. De papegaaien vlogen grillig heen en weer, krijsend zo hard als ze maar konden; een grote adelaar zat op de allerhoogste tak van een boom zijn veren glad te strijken, met een wakend oog op al wat zich onder hem afspeelde. Op een andere tak zat een aapje en van een veilige afstand hielden ze elkaar in het oog. Nu voegde zich een kraai bij het gezelschap. De adelaar zat even doodstil, na zijn ochtendtoilet, en vloog toen weg. Op de mensen na was de dag volkomen nieuw, niets was gelijk aan gisteren. De bomen en de papegaaien waren niet wat ze gisteren geweest waren; het gras en de struiken ademden een volkomen andere sfeer. De herinnering aan gisteren verduistert de dag van vandaag alleen maar en alle vergelijken belemmert de waarneming. Wat waren die rode en gele bloemen stralend mooi! ...