2-1-62 avondlicht
De dorpsjongens vliegerden op de oever langs de rivier. Ze schreeuwden luidkeels, ze lachten, zaten elkaar achterna en waadden de rivier in om de gevallen vliegers te pakken. Hun opgewondenheid was aanstekelijk, want de ouderen stonden hoger op de oever naar hen te kijken en hen toe te roepen en aan te moedigen. Dit scheen het avondvertier voor het hele dorp te zijn; zelfs de hongerige, verwaarloosde honden blaften blij; iedereen had deel aan de opwinding. De rivier was alles voor hen. Nu en dan baadden ze erin, ze wasten er hun kleren en hun magere lichamen in, ze aanbaden haar en wierpen er bloemen in, als ze die konden krijgen, om hun eerbied te betonen; ze visten erin en stierven aan haar oever. De rivier bleef heel onbewogen onder hun vreugde en hun verdriet; ze was zo diep, ze droeg zo'n gewicht en zo'n kracht in zich. Zwaluwen vlogen heel laag en raakten bijna het water, dat de kleur van een zachtbrandend vuur had. Maar het grootste wonder van alles wa...