geen rustplaats 1

Jezus zeide: De vossen hebben hun holen en de vogelen des hemels hebben hun nest, maar de Zoon des Mensen heeft geen plaats om zijn hoofd neer te leggen en te rusten.

Het is wel een zwaar op de handse uitdrukking, die het voor de leerlingen niet aanlokkelijk maakt. Zo in de trant van: er is wel een weg ter verlossing, maar jonge, jonge, je moet er zo voor bloeden. Het eigenaardige is, dat het vanuit een persoonlijk gezichtspunt nog waar is ook. En als men zich dan eens op de weg ter verlossing (en ter bruiloft) heeft begeven, dan wil men daarvan onder geen enkele omstandigheid terug. Dat is er een bepaald kenmerk van. Dus rust of geen rust, bloedend hart of niet, eens geproefd hebbend van het bitterzoet, waarvan de smaak als nectar overblijft, wil men niet meer die godendrank missen. Al het andere wordt flauw in vergelijking met het zout der aarde.
Wat is hier de positieve kant? Laten we dit vooropstellen: er kan niets larmoyants, vervelends of afschrikwekkends mee bedoeld zijn. Want dan had Jezus zijn zending geen dienst bewezen. In werkelijkheid is er sprake van kracht en heerlijkheid en eeuwigheid. Van blijdschap en zaligheid, van vreugde en goedertierenheid, van vrede en barmhartigheid, maar niet van zelfbeklag. Er is iets heel bijzonders met het geestelijke leven en de boodschap van God. Natuurlijk is het dat. De heiligheid ervan is onaantastbaar, onvernietigbaar, nooit en te nimmer te overweldigen.

We kunnen niet aankomen met onze klachten en moeheid, met moeizaamheid en ziekte, ellende, kommer en rusteloosheid. Geen sprake van. Wie deze weg gaat, heeft niet alleen geen recht meer op een klacht - een zonderling recht trouwens - maar hij heeft voor zichzelf in het beklagenswaardige geen zin meer. Hij houdt er echt niet van, hoeveel klachten, zorgen en moeiten hij ook van anderen vernemen moge. De weg van het geestelijke leven te bewandelen, het innerlijke en in die zin, verborgen leven, heeft niets beklagenswaardigs. Het is een grote dwaling en - zonder het vaak zelf te weten - zelfs smadelijk, indien men medelijden zou moeten betonen met die 'levensganger', al zou hij zijn voeten aan de dorens openrijten, al zou zijn hart aan flarden gaan of al zou hij een lijdensgang van nachtmerries moeten doorstaan. Voor de minnaar van de weg, de waarheid en het leven is er in liefde wel groot mededogen, maar geen medelijden.
Want die flarden, nachtmerries en angsten, als ze zich dan al voordoen, zijn tijdelijke verschijningen van een begoochelende natuur, ook al kan een mens in één nacht het leed van heel de wereld ondergaan. Het rusteloze, aangeduid in bovengenoemde uitspraak, is van een geheel andere aard.

Barend van der Meer

De uitgesproken woorden:

http://www.megaupload.com/?d=5I05R977

Reacties

Populaire posts van deze blog

HET PAD

eigenwilligheid en de Wil

MYSTIEKE WEDERGEBOORTE