geen rustplaats 2

De geest slaapt niet. God in de mens slaapt nooit. Leert men Hem in zich kennen - al is het maar een sprankje - dan is dat een zeer wakkere verschijning van licht en glorie, al geldt dit wakker-zijn niet steeds voor aardse verhoudingen. En menigeen zal zeggen: wat heb ik aan een innerlijk licht en een wakkere gestalte in mijn binnenste, als ik in het dagelijks leven tegen de lamp loop of als mij dingen overkomen die ik helemaal niet had voorzien?
Een mens die zich zijn innerlijk wakkere werkzame geestesstructuur in zijn zieleleven bewust geworden is, kan zonder twijfel naar zijn aardse verschijning gehinderd worden door de noden, driften en tirannieën van het animale leven. Maar erdoor overweldigd worden, kan hij niet.

Als sterfelijke mens dankt hij het leven aan zijn ouders en de reeks zijner voorouders. Zodra echter het oereigene, het ongeërfde, de kracht van het lichtend Zelf in hem wakker wordt, vindt deze sterfelijke natuur geen rust meer. De rust en vrede ervan zal pas dan zijn intrede doen, wanneer het sterfelijke animale leven geheel ondergeschikt geworden is aan het blijvende eeuwige leven van de kracht van het Zelf. Dan heeft de Zoon Gods zich geheel en al verbonden met de Mensenzoon en deze twee zijn één geworden. Als een mens deze eenheid bewust beleeft, gaat hij ongedeeld bij de dood van het lichaam in de geestelijke wereld over. Leert hij deze eenheid niet kennen of voltrekt ze zich niet innerlijk door en door, dan ontstaat er een scheiding van het ik-persoonlijke en het Zelf-individuele. Deze scheiding, waarvan het besef met heimwee gepaard gaat, wordt al naargelang een mens meer van goeden wille is, tenslotte te niet gedaan en opgeheven in een toestand van gelukzaligheid.

Jezus noemt zich nu eens de Zoon des Mensen dan weer de Zoon Gods. Voor de Zoon des Mensen stond hij niet het behoud der bloedverwantschap en familietradities voor. Het is haast onbegrijpelijk dat hij, de aanzittende op de bruiloft in Kana waar Hij het wonder verricht van de verandering van water en wijn, zijn moeder van deze verandering uitsluit door te zeggen: Vrouw, wat heb ik met u te doen. Hier heeft Hij echter de zelfverandering van de mens op het oog, waarbij de bloedverwantschap geen enkele rol speelt. Nog sterker komt dit tot uiting in de woorden over de naaste familie: zo wie niet haat zijn broeders en zusters, zijn vader en moeder, vrouw en kinderen, ja zelfs zijn eigen leven, enz.... Het wil alleen maar zeggen, dat de ontwikkeling van het geestelijke leven die de nieuwe mens doet ontstaan, de banden van het bloed, wie het ook betreft, ook tov het eigen leven uitsluit.

Daarom ligt in het geestelijk leven de opheffing van alle lijden, dat voortkomt uit de verbreking der animale banden, hoe verfijnd deze ook mogen zijn. Het proces waarin de mensenzoon verhoogd wordt tot de zoon Gods, wordt hierdoor in praktische zin aannemelijk. Er kan geen liefdeloosheid mee bedoeld zijn, want alles blijft gehouden in de vrijmakende en zegenende liefde van het geestelijk leven waarop menigeen niet gesteld is.
Het majesteitelijk beginsel van de goddelijke geest, werkzaam in ieder mens, maar niet door ieder mens aanvaard, stelt hem in staat over het aardse mensendier te zegevieren, de stem van het bloed ondergeschikt te maken en het gulzige vlees een gehoorzame boodschapper te doen zijn. (in het Hebreeuws is het woord vlees synoniem met het woord voor boodschap). Daardoor wordt de uitdrukking van Jezus: dit is mijn vlees, nl het brood dat ik u zal geven, direct aannemelijk.


Barend van der Meer

De uitgesproken woorden:

http://www.megaupload.com/?d=OQSAKINF

Reacties

Walter zei…
Aan Krishnamurti heb ik eerst erg moeten wennen, dat had ik ook bij het taalgebruik bij Barend v.d. Meer. Gelukkig komt ook hij steeds helderder en directer bij mij binnen!
Mooi...
Kagib zei…
Fijn Walter. :)))

Nou Barend is voorlopig nog niet uitgebaard. ;-)

Populaire posts van deze blog

de golf en de oceaan

NIETS ZIJN

KARMA NEMESIS