angst

Er hing een spanning in de lucht, waarvoor ik geen verklaring kon vinden, die echter toch als iets tastbaars aanwezig was en zich binnen enkele seconden zo heftig aan mij meedeelde dat ik van onrust aanvankelijk nauwelijks wist, wat ik het eerst moest doen: licht maken, de deur achter me sluiten, gaan zitten of op en neer lopen. Was iemand tijdens mijn afwezigheid naar binnen geslopen en hield zich verborgen? Was het de menselijke angst voor de blik van de ander, die mij beving? Ik voelde achter de gordijnen, opende de kast, keek in de zijkamer: niemand. Waarom opeens die angst? Ik wilde me verwijten, dat ik laf was: de gedachten bleven steken. Midden in de zin. "Er is hier toch niemand" zei ik hardop en gemelijk tegen mezelf, "ben je dan ooit in je leven bang geweest?" Het hielp niets. De lucht die ik inademde, werd ijl en snijdend als ether. Als ik maar iets gezien had: het afschuwelijkste wat men zich kan voorstellen - in een oogwenk zou de vrees van mij geweken zijn.

Er kwam niets. Overal louter bekende dingen. Ik hoopte dat zij onder mijn blikken zouden veranderen en mij reden geven een zinsbegoocheling als oorzaak voor het wurgende angstgevoel in mij te vinden. Ook dat niet. Zij bleven hun vorm onbeweeglijk getrouw. Veel te onbeweeglijk voor het heersende halfdonker dan natuurlijk geweest zou zijn. "Zij staan onder dezelfde dwang als jij zelf," voelde ik. "Zij wagen het niet ook maar de geringste beweging te maken." Waarom tikt de hangklok niet?
Het loeren om me heen zoog ieder geluid op. Ik schudde aan de tafel en verbaasde me, dat ik het geluid kon horen. Dit vruchteloos tot het uiterste gespannen zijn van al mijn zinnen! Ik wanhoopte het ooit te kunnen overleven. De kamer vol ogen, die ik niet zien, vol van doelloos zwervende handen, die ik niet grijpen kon.

"Het is de ontzetting, die haar oorsprong in zichzelf heeft, de verlammende verschrikking van het ongrijpbare niet-iets, dat geen vorm heeft en de grenzen van ons denken aantast," begreep ik dof. Ik ging onbeweeglijk staan wachten. Als ik naar buiten zou lopen? Wat belette mij? "Het zou met me meegaan," wist ik meteen en onbetwistbaar zeker. Ik wierp me aangekleed op bed. Telde de slagen van mijn hart: een twee, drie - vier.... tot duizend, en steeds weer opnieuw - in mijn gevoel uren, dagen, weken lang, tot mijn lippen droog werden en mijn haar overeind ging staan: geen seconde van verlichting. Maar dan ook geen enkele.
Was ik soms al krankzinnig? Of gestorven? ik betastte mezelf. Opstaan! In de fauteuil gaan zitten! Ik liet me in de leunstoel vallen. Als de dood toch eindelijk maar kwam! Als ik dit bloedeloze, vreselijke loeren maar niet meer voelde! "Ik - wil niet - ik - wil - niet!" schreeuwde ik. "Horen jullie het dan niet, niet?!" Uitgeput viel ik terug. Kon niet begrijpen dat ik nog steeds in leven was. Niet in staat iets te denken of te doen, staarde ik recht voor me uit.


Gustav Meyrink

Reacties

Populaire posts van deze blog

NIETS ZIJN

KARMA NEMESIS

BEET VAN BEWUSTZIJN