het innerlijke leven 4
Nee, het zal niet mogelijk zijn deze dingen aan een ieder uit te reiken, want menigeen staat ermee in zijn handen en weet er eigenlijk niets mee te beginnen. Natuurlijk kan onze rede hier tot op zekere hoogte de weg wijzen, maar als er niet een belevenis is die deze beweringen of inzichten bevestigt als gold het een ontmoeting die ons werkelijk van binnen aandoet en waardoor verrijking en verruiming tot de mogelijkheden behoren, dan zou zonder twijfel al dit werken en spreken en schrijven doelloos zijn. En dit nu is met de ondervinding van velen in strijd.
Dat geen beogen of bedoeling hier mogelijk is, blijkt ook daaruit dat wat we in ons zelf zoeken geen object is dat je kunt veroveren of verwerven. Het is niet iets dat je najaagt. Te weten dat wat we zoeken al sinds eeuwen op ons ligt te wachten. Dat het een goed is, een brood, dat wij zelf eens hebben laten liggen in de waan dat we het voor iets beters konden inruilen of verwisselen.
Waarom verlaat een mens het betere voor het mindere? Waarom eet hij voortdurend de vruchten van de boom des onderscheids tussen goed en kwaad? Wat hij heden verwerpt prijst hij morgen en het goede dat hij gisteren verliet betreurt hij in het heden. Terwijl het ware brood zich niet door tegenstellingen onderscheidt.
Tijdloos en eeuwig is het Goddelijk manna er voor de mensen, maar de mensen zien het niet, hebben zich aan 'kennis' onwetend gegeten, herinneren het zich niet en doen alsof ze helemaal niet weten waar je het over hebt. Natuurlijk is dat de moeilijkheid dat onze zinnen er niet vatbaar voor zijn. Onze zinnen overheersen alles. Ons verstand laat zulke 'onzin' niet toe. Waarmee zullen we dan dat herkennen wat niets anders is dan wat men een subjectieve gewaarwording noemt en dat alleen gekend kan worden door beleefbaarheid?
Het innerlijk rijk laat zich niet ergens in de ruimte begrenzen als 'niet van deze wereld zijnde'. Dit laatste wil alleen maar zeggen dat deze wereld het niet vermag voort te brengen. Het is nl helemaal niet een produkt dat voortgebracht kan worden of waaraan we een tijdelijk begrip als deze wereld kunnen verbinden. Het is er, is er altijd geweest en zal er altijd zijn in alle eeuwigheid. De eeuwigheid is 's mensen deel: waarom keert hij er dan niet naar terug?
Hoe onzegbaar moet het weerzien zijn na zolang in de buitenste duisternis te hebben gedwaald? Wat dreef de verloren zoon op avontuur uit te gaan, het vermogen dat hij van huis uit meekreeg te verbrassen en mee te eten aan de zwijnentrog? Moest hij tot zelfbesef verwerven wat hij steeds in zo'n grote mate deelachtig was? Had slechts het 'verdiende' waarde voor hem? Was dat zijn eigenaardige hoogmoed die hem de val bereidde tot terugkeer? En in de diepste val verrijst het gouden oog der herinnering: ik ben altijd bij u.
Ligt het niet voor de hand dat een mens zijn rusteloosheid moe is? Het 'gejaagd door de wind'. Komt er niet een ogenblik waarin hij snakt dat de driften van het leven hem nu eindelijk eens met vree laten? en is daarvoor niet één remedie: dat hij zelf de driften van het leven leert verenigen in één hand? Dat die ene hand is wat hij zelf is. Dat zijn zelfstandigheid, zijn zelf-zijn, dit alleen vermag, zijn 'zijn'. Want zijn 'zijn' is de enige werkelijkheid.
Niet een object noch een subject maar een zelfbesef dat hij vermag te veroveren op alles wat hij niet is. Alles wat hij niet is. Want hij is niet zijn lichaam, noch enige ziekte van zijn lichaam. Hij is niet een weerspiegeling zoals de chaos in zijn brein weerspiegelen kan, op een wijze dat hij er slachtoffer van wordt. Maar hijzelf is niet een zoon van de chaos.
Barend van der Meer
De uitgesproken woorden
Dat geen beogen of bedoeling hier mogelijk is, blijkt ook daaruit dat wat we in ons zelf zoeken geen object is dat je kunt veroveren of verwerven. Het is niet iets dat je najaagt. Te weten dat wat we zoeken al sinds eeuwen op ons ligt te wachten. Dat het een goed is, een brood, dat wij zelf eens hebben laten liggen in de waan dat we het voor iets beters konden inruilen of verwisselen.
Waarom verlaat een mens het betere voor het mindere? Waarom eet hij voortdurend de vruchten van de boom des onderscheids tussen goed en kwaad? Wat hij heden verwerpt prijst hij morgen en het goede dat hij gisteren verliet betreurt hij in het heden. Terwijl het ware brood zich niet door tegenstellingen onderscheidt.
Tijdloos en eeuwig is het Goddelijk manna er voor de mensen, maar de mensen zien het niet, hebben zich aan 'kennis' onwetend gegeten, herinneren het zich niet en doen alsof ze helemaal niet weten waar je het over hebt. Natuurlijk is dat de moeilijkheid dat onze zinnen er niet vatbaar voor zijn. Onze zinnen overheersen alles. Ons verstand laat zulke 'onzin' niet toe. Waarmee zullen we dan dat herkennen wat niets anders is dan wat men een subjectieve gewaarwording noemt en dat alleen gekend kan worden door beleefbaarheid?
Het innerlijk rijk laat zich niet ergens in de ruimte begrenzen als 'niet van deze wereld zijnde'. Dit laatste wil alleen maar zeggen dat deze wereld het niet vermag voort te brengen. Het is nl helemaal niet een produkt dat voortgebracht kan worden of waaraan we een tijdelijk begrip als deze wereld kunnen verbinden. Het is er, is er altijd geweest en zal er altijd zijn in alle eeuwigheid. De eeuwigheid is 's mensen deel: waarom keert hij er dan niet naar terug?
Hoe onzegbaar moet het weerzien zijn na zolang in de buitenste duisternis te hebben gedwaald? Wat dreef de verloren zoon op avontuur uit te gaan, het vermogen dat hij van huis uit meekreeg te verbrassen en mee te eten aan de zwijnentrog? Moest hij tot zelfbesef verwerven wat hij steeds in zo'n grote mate deelachtig was? Had slechts het 'verdiende' waarde voor hem? Was dat zijn eigenaardige hoogmoed die hem de val bereidde tot terugkeer? En in de diepste val verrijst het gouden oog der herinnering: ik ben altijd bij u.
Ligt het niet voor de hand dat een mens zijn rusteloosheid moe is? Het 'gejaagd door de wind'. Komt er niet een ogenblik waarin hij snakt dat de driften van het leven hem nu eindelijk eens met vree laten? en is daarvoor niet één remedie: dat hij zelf de driften van het leven leert verenigen in één hand? Dat die ene hand is wat hij zelf is. Dat zijn zelfstandigheid, zijn zelf-zijn, dit alleen vermag, zijn 'zijn'. Want zijn 'zijn' is de enige werkelijkheid.
Niet een object noch een subject maar een zelfbesef dat hij vermag te veroveren op alles wat hij niet is. Alles wat hij niet is. Want hij is niet zijn lichaam, noch enige ziekte van zijn lichaam. Hij is niet een weerspiegeling zoals de chaos in zijn brein weerspiegelen kan, op een wijze dat hij er slachtoffer van wordt. Maar hijzelf is niet een zoon van de chaos.
Barend van der Meer
De uitgesproken woorden
Reacties