de uitnodiging 1
Jezus zeide: een man had gastvrienden. En toen hij de maaltijd klaar gemaakt had, zond hij zijn dienaar, opdat hij de gastvrienden zou uitnodigen......
De dienaar kwam, hij zeide tot zijn heer: Zij die ge uitgenodigd hebt voor de maaltijd, hebben zich verontschuldigd. De heer zeide tot zijn knecht. Ga uit op de wegen, breng hen die gij zult vinden, opdat zij maaltijd houden. De handelaars en de kooplieden zullen niet ingaan tot de plaatsen van mijn Vader.
Het is een overbekende gelijkenis. Door het vele gebruik krijgt het overbekende iets overrijps. Dan zeggen de mensen: o ja, dat weet ik wel, dat is van het gastmaal waar niemand van de gastvrienden komen wilde, want ze hadden het te druk. Zaken gaan nu eenmaal voor een feestmaal en bovendien, dat feestelijke... en menigeen vindt het feestelijker zijn eigen belangen te behartigen in deze aardse contreien en te zeggen: dat feest heeft nog wel de tijd, het kan altijd nog. En men laat de gastheer staan. Misschien had hij gezegd: het zal mij een waar feest zijn u te ontvangen... o ja, hij heeft het zeker gezegd... maar niemand kwam, niemand.
Het is maar goed dat het een gelijkenis is, want dan kan men zich helemaal excuseren door te zeggen: nu ja, het is maar een gelijkenis en al zo oud. En men gaat rustig, vooral rustig, over tot de orde van de dag. Wat zijn dat eigenlijk voor gastvrienden om de gastheer zo te laten staan? Vindt men het pijnlijk om te weigeren en daarvoor excuses te vinden? Wel nee. Men doet het vriendelijk en glimlachend en denkt intussen: het is om medelijden met hem te hebben zoals de lui hem laten staan, maar ja... hij begrijpt onze belangen niet. Die liggen op een ander plan... die gastheer heeft geen bloedverwanten, die kent de noodzakelijkheid niet voor het dagelijks brood... En zo wordt men wel wat erg zwaar op de hand om zich te verontschuldigen.
Waarom nu niet eens komen? Een feestmaal! Een gerecht is er aanwezig dat je niet iedere dag krijgt, dat men amper kent. Nee, het is geen kerkdienst, kerkdiensten zijn er genoeg, nee het is geen stichtelijk avondje met thee en koekjes en tractaatjes. Dat is alles heel nuttig en kan de mensen als ze het echt menen zeker op weg helpen, maar om deel te nemen aan de feestelijke dis van de gastheer, daarvoor laat men ogenblikkelijk alles staan. Ogenblikkelijk. Het nu, in het nu. Het aannemen in het moment tussen verleden en toekomst. Want om aan te zitten aan het bijzondere maal moet men uit de tijd treden. Niet met zijn denken te rade gaan, niet omzien naar wat achter is, niet verlangend zijn naar wat voor u ligt, niet reikhalzen naar wat zal komen, niet vervuld zijn van verwachting, maar stil, heel stil en aandachtig, innerlijk toezien alsof u een oog had in uw allerbinnenste (u hebt daar een oog), innerlijk uw oor te luisteren leggen en niet weglopen (u hebt daar een oor).
Zeker, een mens wordt voortdurend geroepen, voortdurend. Al zijn noden roepen hem, allen die hem 'nodig hebben' roepen hem, al die verantwoordelijkheden, al die plichten, de plichten roepen, alle noodzakelijkheden waar dood en leven van afhangen. Want ieder mens heeft zo zijn vinketouw en hij moet op zijn plaats zijn, en bij de hand zijn, in ieder geval: hij moet er zijn. En toch... als u ten gastmale gaat, laat 'al de duizend stemmen zwijgen.'
Barend van der Meer
De uitgesproken woorden:
http://www.megaupload.com/?d=2X4BL703
De dienaar kwam, hij zeide tot zijn heer: Zij die ge uitgenodigd hebt voor de maaltijd, hebben zich verontschuldigd. De heer zeide tot zijn knecht. Ga uit op de wegen, breng hen die gij zult vinden, opdat zij maaltijd houden. De handelaars en de kooplieden zullen niet ingaan tot de plaatsen van mijn Vader.
Het is een overbekende gelijkenis. Door het vele gebruik krijgt het overbekende iets overrijps. Dan zeggen de mensen: o ja, dat weet ik wel, dat is van het gastmaal waar niemand van de gastvrienden komen wilde, want ze hadden het te druk. Zaken gaan nu eenmaal voor een feestmaal en bovendien, dat feestelijke... en menigeen vindt het feestelijker zijn eigen belangen te behartigen in deze aardse contreien en te zeggen: dat feest heeft nog wel de tijd, het kan altijd nog. En men laat de gastheer staan. Misschien had hij gezegd: het zal mij een waar feest zijn u te ontvangen... o ja, hij heeft het zeker gezegd... maar niemand kwam, niemand.
Het is maar goed dat het een gelijkenis is, want dan kan men zich helemaal excuseren door te zeggen: nu ja, het is maar een gelijkenis en al zo oud. En men gaat rustig, vooral rustig, over tot de orde van de dag. Wat zijn dat eigenlijk voor gastvrienden om de gastheer zo te laten staan? Vindt men het pijnlijk om te weigeren en daarvoor excuses te vinden? Wel nee. Men doet het vriendelijk en glimlachend en denkt intussen: het is om medelijden met hem te hebben zoals de lui hem laten staan, maar ja... hij begrijpt onze belangen niet. Die liggen op een ander plan... die gastheer heeft geen bloedverwanten, die kent de noodzakelijkheid niet voor het dagelijks brood... En zo wordt men wel wat erg zwaar op de hand om zich te verontschuldigen.
Waarom nu niet eens komen? Een feestmaal! Een gerecht is er aanwezig dat je niet iedere dag krijgt, dat men amper kent. Nee, het is geen kerkdienst, kerkdiensten zijn er genoeg, nee het is geen stichtelijk avondje met thee en koekjes en tractaatjes. Dat is alles heel nuttig en kan de mensen als ze het echt menen zeker op weg helpen, maar om deel te nemen aan de feestelijke dis van de gastheer, daarvoor laat men ogenblikkelijk alles staan. Ogenblikkelijk. Het nu, in het nu. Het aannemen in het moment tussen verleden en toekomst. Want om aan te zitten aan het bijzondere maal moet men uit de tijd treden. Niet met zijn denken te rade gaan, niet omzien naar wat achter is, niet verlangend zijn naar wat voor u ligt, niet reikhalzen naar wat zal komen, niet vervuld zijn van verwachting, maar stil, heel stil en aandachtig, innerlijk toezien alsof u een oog had in uw allerbinnenste (u hebt daar een oog), innerlijk uw oor te luisteren leggen en niet weglopen (u hebt daar een oor).
Zeker, een mens wordt voortdurend geroepen, voortdurend. Al zijn noden roepen hem, allen die hem 'nodig hebben' roepen hem, al die verantwoordelijkheden, al die plichten, de plichten roepen, alle noodzakelijkheden waar dood en leven van afhangen. Want ieder mens heeft zo zijn vinketouw en hij moet op zijn plaats zijn, en bij de hand zijn, in ieder geval: hij moet er zijn. En toch... als u ten gastmale gaat, laat 'al de duizend stemmen zwijgen.'
Barend van der Meer
De uitgesproken woorden:
http://www.megaupload.com/?d=2X4BL703
Reacties