het Koninkrijk op aarde 3
Tot zelfs over het scheidingsmoment, dat dood genoemd wordt, vermag het lichaam, dat achterblijft, geen invloed meer uit te oefenen.
Het beeld is bekend dat de heilige geest des mensen een burcht bewoont waardoor de invloed tot in verre omtrek kan worden bemerkt. Deze burcht is een zo hecht verdedigingswerk, dat hij niet door aanstormende vloeden van dreiging en ondermijnende heerschappij kan worden ingenomen.
De graalsage herinnert als mythe ook aan het graalgebied, waarvan tenslotte de doordringende kracht de hele aarde omvat. Met andere woorden: Het koninkrijk is zowel binnenin als om ons. Het 'om ons' kunnen we echter niet waarnemen, indien het in ons niet aan ons kenbaar gemaakt wordt. Dit laatste is niet mogelijk als een mensenkind niet in zichzelve tot onderscheiding wil komen. Het is n.l. geen rijk van verwachting en het heeft geen zin te geloven, dat het ons op een of andere dag in de schoot geworpen zal worden.
Een ieder zal zich dagelijks daarmede te bemoeien hebben en het is een lange weg, voordat de tirannie der zinnen en van het bloed getemd is door het eindeloze geduld van de wil die een kracht is van de geest en die niet met uiterlijk geweld vergeleken kan worden.
Die wil is van een oneindig begrip voor het te temmen mensendier en verlangt niets onmogelijks. Alleen dat het lichaam zich in zijn buitensporigheden zal onderwerpen aan die geestelijke kracht uit de mens zelf waardoor hij als een goede herder het vertrouwen van zijn kudde verwerft. Deze kudde is niet een mensencollectiviteit, maar een lichamelijke collectiviteit, zodat de veelheid der organen en lichamelijke werkingen zich met vertrouwen zullen scharen om de koninklijke geest als middelpunt. Dit kan gebeuren, omdat het mensendier tot de ontdekking komt: Er is er één, die mij niet vreest, en die ik ook niet te vrezen heb.
Dit is voor het lichaam en al wat erin leeft een verbazingwekkende ontdekking, n.l. dat het waar is dat alle creatuurlijkheid van het aardse lichaam de vervulling der verlossing beleeft waarnaar zij reikhalzend uitziet. Dit laatste zou de indruk wekken, dat de mens steeds vol verwachting uitkijkt naar het ogenblik. Maar de mens zelf is niet zijn lichaam en behoeft er zich ook niet mee te identificeren. Daarom is het Koninkrijk niet een rijk der verwachting. Het moet immers met geweld genomen worden, heroverd op de duisternis der aarde, heroverd op de ommantelende macht der wereld, die wurgend in het lichaam werkzaam kan zijn.
Dit geweld is niet de dwang, noch de bedreiging, noch enige opdringerigheid. Het is het geweld van de goddelijke geest die niets kan weerstaan, geen tegenstellingen schept, maar ontwaken zal in een ieder, die van goeden wille is, een wil die hem in staat stelt in het dagelijks leven, in het ogenblik van nu, ononderbroken te beginnen, in stilte, in vertrouwen, in liefde en geduld. Al moet er een weg gebaand worden als door een wildernis, hij zal voortgaan, de nieuwe mens, en als een niet te ontkomen noodwendigheid zijn nieuwe geboorte als wonder van leven tegemoet gaan.
De mensen zien het niet, hoewel het Rijk op aarde is uitgespreid. Een ieder heeft er een oog voor, maar niet ieder gebruikt het. Dit oog is het brandpunt van het eigen bewustzijn. Indien hij zijn aandacht langere tijd op dit brandpunt zou richten, zou hij bemerken, dat hij zelf oog is. En het oog wordt als een open deur. En de deur wordt tot poort en we aanschouwen de velden die alreeds wit zijn om te oogsten.
Barend van der Meer
De uitgesproken woorden
Het beeld is bekend dat de heilige geest des mensen een burcht bewoont waardoor de invloed tot in verre omtrek kan worden bemerkt. Deze burcht is een zo hecht verdedigingswerk, dat hij niet door aanstormende vloeden van dreiging en ondermijnende heerschappij kan worden ingenomen.
De graalsage herinnert als mythe ook aan het graalgebied, waarvan tenslotte de doordringende kracht de hele aarde omvat. Met andere woorden: Het koninkrijk is zowel binnenin als om ons. Het 'om ons' kunnen we echter niet waarnemen, indien het in ons niet aan ons kenbaar gemaakt wordt. Dit laatste is niet mogelijk als een mensenkind niet in zichzelve tot onderscheiding wil komen. Het is n.l. geen rijk van verwachting en het heeft geen zin te geloven, dat het ons op een of andere dag in de schoot geworpen zal worden.
Een ieder zal zich dagelijks daarmede te bemoeien hebben en het is een lange weg, voordat de tirannie der zinnen en van het bloed getemd is door het eindeloze geduld van de wil die een kracht is van de geest en die niet met uiterlijk geweld vergeleken kan worden.
Die wil is van een oneindig begrip voor het te temmen mensendier en verlangt niets onmogelijks. Alleen dat het lichaam zich in zijn buitensporigheden zal onderwerpen aan die geestelijke kracht uit de mens zelf waardoor hij als een goede herder het vertrouwen van zijn kudde verwerft. Deze kudde is niet een mensencollectiviteit, maar een lichamelijke collectiviteit, zodat de veelheid der organen en lichamelijke werkingen zich met vertrouwen zullen scharen om de koninklijke geest als middelpunt. Dit kan gebeuren, omdat het mensendier tot de ontdekking komt: Er is er één, die mij niet vreest, en die ik ook niet te vrezen heb.
Dit is voor het lichaam en al wat erin leeft een verbazingwekkende ontdekking, n.l. dat het waar is dat alle creatuurlijkheid van het aardse lichaam de vervulling der verlossing beleeft waarnaar zij reikhalzend uitziet. Dit laatste zou de indruk wekken, dat de mens steeds vol verwachting uitkijkt naar het ogenblik. Maar de mens zelf is niet zijn lichaam en behoeft er zich ook niet mee te identificeren. Daarom is het Koninkrijk niet een rijk der verwachting. Het moet immers met geweld genomen worden, heroverd op de duisternis der aarde, heroverd op de ommantelende macht der wereld, die wurgend in het lichaam werkzaam kan zijn.
Dit geweld is niet de dwang, noch de bedreiging, noch enige opdringerigheid. Het is het geweld van de goddelijke geest die niets kan weerstaan, geen tegenstellingen schept, maar ontwaken zal in een ieder, die van goeden wille is, een wil die hem in staat stelt in het dagelijks leven, in het ogenblik van nu, ononderbroken te beginnen, in stilte, in vertrouwen, in liefde en geduld. Al moet er een weg gebaand worden als door een wildernis, hij zal voortgaan, de nieuwe mens, en als een niet te ontkomen noodwendigheid zijn nieuwe geboorte als wonder van leven tegemoet gaan.
De mensen zien het niet, hoewel het Rijk op aarde is uitgespreid. Een ieder heeft er een oog voor, maar niet ieder gebruikt het. Dit oog is het brandpunt van het eigen bewustzijn. Indien hij zijn aandacht langere tijd op dit brandpunt zou richten, zou hij bemerken, dat hij zelf oog is. En het oog wordt als een open deur. En de deur wordt tot poort en we aanschouwen de velden die alreeds wit zijn om te oogsten.
Barend van der Meer
De uitgesproken woorden
Reacties