Je Zelf vinden afsluiting
Daarom neemt God kenbare gestalte aan voor de mens en in diens lichaam. Daardoor is het ook begrijpelijk waarom over God op zovele wijzen te spreken is, of van Hem te getuigen. Niet als een gesteld dogma, waarin men moet geloven of zegt te geloven, maar als een zeer verborgen, zeer innerlijk gebeuren in het diepste zelfbewustzijn, een gebeuren dat zich in alle stilte voltrekt en nu verder te ervaren is als onveranderlijk werkzaam, onvergankelijk en uniek.
Daarom onvergankelijk, omdat alles wat eraan voorafgegaan was, ook het diepst schokkende, niet in staat was het te ontwrichten en omdat het duidelijk voelbaar en ervaarbaar werd dat, ondanks het schokkende dat een mens kan treffen, die ongelooflijke stilte in klaarheid zich openbaarde als iets, dat wel altijd aanwezig werd vermoed, maar dat steeds weer overweldigd werd door de levensstromen van de dag en de wereld.
Het is wel te begrijpen, dat Paulus ervoor waarschuwt niet in handen te vallen van de levende God, dat het een verschrikking is, want het kan heel goed zo zijn, dat tov die innige goedheid van zijn aanwezigheid een doorbraak in het eigen bewustzijn moet geschieden die de verborgen-geestelijke staat tot openbaring bracht, zoals men ijs moet weghakken om bij het stromende water te komen.
Dit levende water is niet 'persoonlijk'. De menselijke ziel heeft dan door zijn zelfbewustzijn deel gekregen aan een toestand van eeuwig-geestelijk lichtende werkelijkheid, waardoor de mens als begrensde en op zichzelf staande persoonlijkheid, als persona, die hij voor zichzelf heeft opgebouwd, niet meer is.
De aanraking met God heeft dan die onvergelijkelijke belevenis tengevolge waardoor het wedergeboren worden als een ononderbroken vernieuwing steeds weer plaats heeft in de ziel, een schepping uit zich, die steeds opnieuw vormend en zich gestalte gevend, zich substantieert en manifesteert. En het is te begrijpen, dat in het woord van Jezus wordt gezegd: Hij die leeft van de Levende, zal zien dood noch vrees.
De wereld kan dit niet erkennen. De 'wereldmensen'zullen dit misschien onderbrengen onder een vorm van mystiek of persoonlijkheidsleer zonder te beamen dat aan de persoonlijkheid een kiemkracht ten grondslag ligt waarvan het kenmerk onvergankelijk is. Het wordt op die wijze een van de vele geloofsdogma's, terwijl voor het Levende niet werkelijk plaats is. Want de maag moge knorren van de honger, de buik ziek worden van niet te weerhouden drang naar vermenigvuldiging en het verstand moge melancholie voortbrengen in het Faustische besef, dat wij eigenlijk niets weten kunnen, toch zijn dit alle noodseinen en verschijnselen van het animale organisme.
Onze werkelijke ziel is niet een produkt van onze lichamelijkheid. Zij bevat het beginsel uit zich zelve, is een onzegbaar fijn, gevoelig en vibrerend organisme, dat zich al groeiend organiseert uit het allerinnerlijkste licht van de geest en dat het eigenlijke element is van de mens. Waar zijn tranen worden gedroogd en zijn noden op een geheel onverwachte wijze worden opgeheven. Maar de wereld gelooft het niet.
Werelds gesproken bestaat er niet anders dan verachting voor het godsverschijnsel in de mens. Niet om notitie van te nemen. Want het getuigt toch eigenlijk van verblinding als sinds eeuwen wordt geleerd, dat het zondig en hoogmoedig is, dat de enkele mens zou geloven in het apparaat der verlossing, verborgen in de eigen ziel, zodat niet een ander, maar hij zelf tot weg, tot waarheid en tot leven wordt. Deze verblindheid neemt in vele oorden dermate boosaardige vormen aan, dat het wenselijk wordt geacht deze mensen te doden, in ieder geval als abstracte dromers te behandelen en ze zo mogelijk te laten verdwijnen. Daarom wordt gezegd: Het levende leven dat samenhangt met wat de mens naar het zelf is, dat is de wereld niet waardig.
Barend van der Meer
De uitgesproken woorden
Daarom onvergankelijk, omdat alles wat eraan voorafgegaan was, ook het diepst schokkende, niet in staat was het te ontwrichten en omdat het duidelijk voelbaar en ervaarbaar werd dat, ondanks het schokkende dat een mens kan treffen, die ongelooflijke stilte in klaarheid zich openbaarde als iets, dat wel altijd aanwezig werd vermoed, maar dat steeds weer overweldigd werd door de levensstromen van de dag en de wereld.
Het is wel te begrijpen, dat Paulus ervoor waarschuwt niet in handen te vallen van de levende God, dat het een verschrikking is, want het kan heel goed zo zijn, dat tov die innige goedheid van zijn aanwezigheid een doorbraak in het eigen bewustzijn moet geschieden die de verborgen-geestelijke staat tot openbaring bracht, zoals men ijs moet weghakken om bij het stromende water te komen.
Dit levende water is niet 'persoonlijk'. De menselijke ziel heeft dan door zijn zelfbewustzijn deel gekregen aan een toestand van eeuwig-geestelijk lichtende werkelijkheid, waardoor de mens als begrensde en op zichzelf staande persoonlijkheid, als persona, die hij voor zichzelf heeft opgebouwd, niet meer is.
De aanraking met God heeft dan die onvergelijkelijke belevenis tengevolge waardoor het wedergeboren worden als een ononderbroken vernieuwing steeds weer plaats heeft in de ziel, een schepping uit zich, die steeds opnieuw vormend en zich gestalte gevend, zich substantieert en manifesteert. En het is te begrijpen, dat in het woord van Jezus wordt gezegd: Hij die leeft van de Levende, zal zien dood noch vrees.
De wereld kan dit niet erkennen. De 'wereldmensen'zullen dit misschien onderbrengen onder een vorm van mystiek of persoonlijkheidsleer zonder te beamen dat aan de persoonlijkheid een kiemkracht ten grondslag ligt waarvan het kenmerk onvergankelijk is. Het wordt op die wijze een van de vele geloofsdogma's, terwijl voor het Levende niet werkelijk plaats is. Want de maag moge knorren van de honger, de buik ziek worden van niet te weerhouden drang naar vermenigvuldiging en het verstand moge melancholie voortbrengen in het Faustische besef, dat wij eigenlijk niets weten kunnen, toch zijn dit alle noodseinen en verschijnselen van het animale organisme.
Onze werkelijke ziel is niet een produkt van onze lichamelijkheid. Zij bevat het beginsel uit zich zelve, is een onzegbaar fijn, gevoelig en vibrerend organisme, dat zich al groeiend organiseert uit het allerinnerlijkste licht van de geest en dat het eigenlijke element is van de mens. Waar zijn tranen worden gedroogd en zijn noden op een geheel onverwachte wijze worden opgeheven. Maar de wereld gelooft het niet.
Werelds gesproken bestaat er niet anders dan verachting voor het godsverschijnsel in de mens. Niet om notitie van te nemen. Want het getuigt toch eigenlijk van verblinding als sinds eeuwen wordt geleerd, dat het zondig en hoogmoedig is, dat de enkele mens zou geloven in het apparaat der verlossing, verborgen in de eigen ziel, zodat niet een ander, maar hij zelf tot weg, tot waarheid en tot leven wordt. Deze verblindheid neemt in vele oorden dermate boosaardige vormen aan, dat het wenselijk wordt geacht deze mensen te doden, in ieder geval als abstracte dromers te behandelen en ze zo mogelijk te laten verdwijnen. Daarom wordt gezegd: Het levende leven dat samenhangt met wat de mens naar het zelf is, dat is de wereld niet waardig.
Barend van der Meer
De uitgesproken woorden
Reacties