20-8-61 sfeerbeschrijving
Het was een dag als geen andere: de hemel was intens blauw en alles fonkelde in de ochtendzon. Een paar wolkjes die nergens heen moesten dreven op hun gemak rond. De zon op de trillende espenbladeren schiep schitterende juwelen, afstekend tegen de groene, langzaam oplopende heuvels. De weiden waren in een nacht veranderd, intenser, zachter, van een volslagen onvoorstelbaar groen.
Er stonden drie koeien lui te grazen, hoog tegen de heuvel op; hun bellen waren hoorbaar in de vroege klare morgenlucht; ze bewogen zich in één lijn, gestadig hun weg kauwend van de ene kant van de wei naar de andere. En de skilift ging over hen heen zonder dat ze zelfs de moeite namen om op te kijken of zich te laten storen.
Het was een mooie morgen en de besneeuwde bergen stonden scherp afgetekend tegen de hemel, zo duidelijk dat je de vele kleine watervallen kon zien. Het was een morgen van lange schaduwen en oneindige schoonheid. Vreemd, hoe liefde in die schoonhid leeft; er was een zo grote tederheid dat alle dingen schenen stil te staan, opdat geen enkele beweging een verborgen schaduw zou doen ontwaken.
Er stonden drie koeien lui te grazen, hoog tegen de heuvel op; hun bellen waren hoorbaar in de vroege klare morgenlucht; ze bewogen zich in één lijn, gestadig hun weg kauwend van de ene kant van de wei naar de andere. En de skilift ging over hen heen zonder dat ze zelfs de moeite namen om op te kijken of zich te laten storen.
Het was een mooie morgen en de besneeuwde bergen stonden scherp afgetekend tegen de hemel, zo duidelijk dat je de vele kleine watervallen kon zien. Het was een morgen van lange schaduwen en oneindige schoonheid. Vreemd, hoe liefde in die schoonhid leeft; er was een zo grote tederheid dat alle dingen schenen stil te staan, opdat geen enkele beweging een verborgen schaduw zou doen ontwaken.
Het was een mooie rit, in een auto die plezier leek te hebben in datgene waarvoor hij gemaakt was. De weg slingerde naar links en naar rechts door een donker, zondoorschenen bos en ieder lichtplekje leefde en danste met de bladeren; elke bocht van de weg maakte meer licht zichtbaar, meer dansen, meer verrukking. Elke boom, elk blad stond op zichzelf, intens en stil.
Het was werkelijk volkomen ongelooflijk; er was schoonheid, liefde, en de immensiteit van schepping; deze lag niet in die rotsen, niet in de velden of die kleine hutjes; ze maakte daar geen deel van uit. Ze was van een andere dimensie. Ze was aanwezig met een majesteit die door geen oog te zien, met een geraas dat door geen oor te horen was; ze was zo volledig en bewegingloos aanwezig, dat het brein met zijn gedachten zo nietig werd als de dode bladeren in de bossen. Ze was aanwezig in zo'n overvloed en met zo'n kracht dat de wereld, de bomen en de aarde tot een einde kwamen. Dit was liefde, schepping en vernietiging. En verder was er niets.
Het was werkelijk volkomen ongelooflijk; er was schoonheid, liefde, en de immensiteit van schepping; deze lag niet in die rotsen, niet in de velden of die kleine hutjes; ze maakte daar geen deel van uit. Ze was van een andere dimensie. Ze was aanwezig met een majesteit die door geen oog te zien, met een geraas dat door geen oor te horen was; ze was zo volledig en bewegingloos aanwezig, dat het brein met zijn gedachten zo nietig werd als de dode bladeren in de bossen. Ze was aanwezig in zo'n overvloed en met zo'n kracht dat de wereld, de bomen en de aarde tot een einde kwamen. Dit was liefde, schepping en vernietiging. En verder was er niets.
Krishnamurti
Reacties