13-11-61 de kei
Uit de zuidelijke heuvels springt een kolossale kei naar voren; van uur tot uur verandert hij van kleur; hij is rood - gladgepolijst dieproze marmer - mat steenrood - door de regen schoongespoeld en door de zon verbrand terracotta - mosgroen grijs - een bloem met vele kleurschakeringen - en soms is hij alleen maar een rotsblok zonder enig leven.
Hij is dat allemaal en net toen vanmorgen de dageraad de wolken grijs kleurde, was die rots een vuur, een vlam tussen de groene struiken; zo grillig als een verwend wezen, maar haar stemmingen zijn nooit donker of dreigend; ze heeft altijd kleur, vlammend of rustig, schreeuwend of glimlachend, verwelkomend of teruggetrokken. Ze zou een van de aanbeden goden kunnen zijn, maar toch is ze een rots met kleur en waardigheid.
Al de heuvels lijken stuk voor stuk iets eigens te hebben geen ervan is erg hoog, ze zijn hard in een hard klimaat, ze lijken gebeeldhouwd, explosief. Het lijkt of ze bij het dal passen, dat niet te groot is, ver van steden en verkeer, groen als het regent en dor.
De bomen in de groene rijstvelden zijn de schoonheid van het dal. Sommige van die bomen zijn massief, breed van stam en tak en ze hebben een prachtige vorm; andere in hun groei belemmerd, maar toch langzaam groter wordend, wachten hoopvol op de regen; weer andere zjn vol van blad en schaduwrijk.
Alles overleeft de harde zonnige dagen van vele regenloze maanden en als het dan uiteindelijk regent doet hun vreugde de rust van het dal uiteenspringen; elke boom en iedere struik jubelt van leven en het groene blad is ongelooflijk mooi; de heuvels doen ook mee en de hele aarde deelt in de heerlijkheid die is.
Krishnamurti
Reacties