27-11-61 alles één
Gedreven door een straffe wind stapelden de wolken zich in het zuidwesten op; het waren prachtige, grote, fel bewogen wolken, vol omstuimigheid en ruimte. Ze waren wit en donkergrijs, met regen beladen en ze vulden de hemel. De oude bomen waren boos op hen en op de wind. Ze wilden met rust gelaten worden, al hadden ze behoefte aan regen; die zou ze weer schoonmaken, al het stof wegwassen en hun bladeren zouden weer fonkelen, maar net als de oude mensen werden ze niet graag gestoord.
Er waren zoveel bloemen in de tuin, zoveel kleuren en elke bloem voerde een dans uit, huppelde en sprong, ieder blaadje was in beweging; zelfs de grassprietjes op het kleine grasveld werden heen en weer geschud. Twee magere oude vrouwen waren aan het wieden; twee oude vrouwen, ze hurkten op het grasveld, praatten en wieden op hun gemak. Ze zagen er intelligent uit, hun ogen sprankelden.
Je werd zelf die vrouwen, zij werden jou, het gras, de wolken. Afstand en tijd bestonden niet meer. Er kwam een auto aan met een chaffeur en hij kwam die wereld binnen. Zijn verlegen glimlach en groet waren de jouwe en je vroeg je af tegen wie hij glimlachte en wie hij groette; hij voelde zich een beetje onbehaaglijk, niet zo gewend aan dat gevoel van verbondenheid. De vrouwen en de chauffeur waren jou en jij was hen. De barriëre die ze hadden opgeworpen was verdwenen en terwijl de wolken over trokken, leek alles deel uit te maken van een zich verwijdende cirkel die zeer veel omsloot; de vuile weg, de prachtige hemel en de voorbijganger.
Krishnamurti
Reacties