4-12-61 de boom
Onder de boom was het heel rustig; er waren heel veel vogels aan het roepen, zingen en kwetteren, eindeloos ongedurig. De takken waren enorm, mooi van vorm, glanzend, glad en heel verrassend om te zien; ze hadden een lijn en een gratie die tranen in je ogen brachten en die je versteld deden staan over de dingen van deze aarde. De aarde bezat niets mooiers dan de boom en wanneer die sterft zal hij nog mooi zijn.
Iedere tak naakt en aan de hemel blootgesteld, gebleekt door de zon; op zijn naaktheid zullen vogels rusten. Daar in die diepe holte zal een schuilplaats voor uilen zijn en de kleurige, krijsende papegaaien zullen in het gat in die tak daarboven nestelen; er zullen spechten komen, met hun rode rechtopstaande kuifveren, om er een paar gaten in te hakken en natuurlijk zullen er die gestreepte eekhoorns zijn, die over de takken rennen, steeds over iets klagen en altijd nieuwsgierig zijn; helemaal op de bovenste tak zal een roodwitte adelaar waardig en alleen het land overzien. Er zullen veel rode en zwarte mieren langs de boom naar boven en andere weer naar beneden rennen en hun beet zal heel pijnlijk zijn.
Maar nu was de boom levend en in volle pracht; er was volop schaduw; de gloeiende zon raakte je geen ogenblik, je kon daar uren zitten kijken en luisteren naar alles, naar het levende en het dode, naar het uiterlijke en het innerlijke.
Krishnamurti
Reacties