15-12-61 avond
Het was een mooie avond. Er hadden zich enkele wolken verzameld om de ondergaande zon; er dreven een paar wolken, brandend van kleur en de jonge maan zat daartussen gevangen. Het gebulder van de zee drong door de palmen heen, die de woede temperden. De hoge, rechte palmen stonden zwart afgetekend tegen het felle, vlammende roze van de hemel en een vlucht witte watervogels trok groep na groep naar het noorden, hun dunnen poten achter zich gestrekt en hun vleugels langzaam bewegend.
Op het moment dat de zon ondergaat nadert zachtjes over het land een ongewoon besef van vrede, een tederheid, een reiniging.
Het is geen reactie; het is aanwezig in die stad met al zijn lawaai, zijn vuil, zijn drukte en zijn krioelende mensenmenigte; het is er op dat kleine plekje verwaarloosde aarde; het is waar die boom staat waarin een gekleurde vlieger is blijven hangen; het is er in die lege straat, voorbij de tempel; het is overal.
Naarmate het donkerder werd, werd het steeds intenser en mooier. De sterren stonden tussen de palmen, eveals Orion oprijzend uit de zee.
En terwijl de avond voortschreed daalde dat andere neer in een explosie van gelukzaligheid en het brein was even roerloos als de bomen, waaraan geen enkel blad bewoog. Alles werd intenser, alle kleuren, alle vormen en in dat bleke maanlicht waren alle plassen op de weg de wateren van het leven. Als een vloedgolf die het droge, verdorde land overspoelt, naderde het vol verrukking en klaarte en het bleef.
Krishnamurti
Reacties