avondsfeer
Bij het ondergaan van de zon kwam uit het oosten een lichte koelte aangewaaid en van de heuvels daalde nieuwe kracht. Het waren geen hoge heuvels, maar ze waren hoog genoeg om de lucht er een zachte frisheid te geven, zo heel anders dan in de vlakte. De sterren leken laag boven de heuvels te hangen en nu en dan klonk het gekuch van een luipaard.
Die avond was het of het licht achter de donker wordende heuvels de dingen om ons heen een diepere betekenis gaf en alles mooier maakte. Terwijl je daar op de brug zat, hielden de dorpelingen die, op weg naar huis, voorbijkwamen, plotseling op met praten en hervatten hun gesprek pas weer als ze in de duisternis verdwenen.
De visioenen die de menselijke geest kan oproepen zijn zo leeg en zo oninteressant, maar als de geest niet bezig is te bouwen met zijn eigen materialen - herinnering en tijd - dan ervaar je de aanwezigheid van dat wat naamloos is.
Een ossenkar waarop een stormlamp brandde kwam over de weg aanrijden; langzaam raakte ieder deeltje van het met staal beslagen wiel de harde bodem. De voerman sliep, maar de ossen kenden de weg naar huis; ze kwamen langs en toen werden ook zij door de duisternis opgeslokt. Het was nu intens stil. De Avondster stond vlak boven de heuvel en zou weldra uit het gezicht verdwijnen.
In de verte klonk het roepen van een uil en overal rondom was de nachtelijke insectenwereld wakker en actief. Toch werd de stilte niet verbroken; alles was erin opgenomen, de sterren, de eenzame uil en de myriaden insecten. Als je naar die stilte luisterde, ging ze verloren; maar was je er één mee, dan verwelkomde ze je.
Krishnamurti
Reacties