23-4-75 stabiliteit en het denken
De brede rivier was zo stil als een molenvijver. Ze was rimpelloos en de ochtendwind was nog niet ontwaakt, want het was vroeg. De sterren werden door het water weerspiegeld, helder en twinkelend en de ochtendster was het meest helder. De bomen aan de overzijde van de rivier waren donker en het dorp ertussen was nog in slaap. Geen blad bewoog en de kleine kerkuiltjes in de oude tamarinde schudden zich uit; het was hun huis en als de zon op de takken scheen, zouden ze zich warmen. De luidruchtige groene papegaaien hielden zich ook in. Alles, zelfs de insecten en cicaden, wachtten ademloos op de zon, vol verering. De rivier bewoog niet en kleine boten met hun donkere lampen waren afwezig.
Heel langzaam begon boven de duistere, mysterieuze bomen het ochtendlicht te dagen. Alle schepselen waren nog verzonken in het mysterie van dat moment van meditatie. Er was geen duimstok om te meten hoe lang dat ogenblik duurde. Er was alleen geritsel en ontwaken, de papegaaien en de uilen, de kraaien, de honden en een stem aan de overkant van de rivier. En plotseling verrees de zon een stukje boven de bomen, goud en door de bladeren verborgen.
Nu was ook de grote rivier wakker, bewoog; tijd, lengte, breedte en inhoud stroomden en alle leven begon en eindigde nooit.
Wat was het een heerlijke ochtend, de zuiverheid van het licht en het gouden pad dat de zon vormde op het levendige water. Je was de wereld, de kosmos, de schoonheid die geen dood kent en de vreugde van compassie. Je was er alleen niet, als je er was zou dit allemaal niet bestaan. Je schept zelf het begin en het einde, om in een eindeloze keten opnieuw te beginnen. In worden bestaat onzekerheid en instabiliteit. In het niets is absolute stabiliteit en daardoor helderheid. Dat wat volkomen stabiel is, sterft nooit; in worden schuilt corruptie.
De wereld is gericht op worden, bereiken, verdiensten en daarom is er angst voor verlies en dood. De geest moet door die kleine opening heen die hij zelf heeft geschapen, het zelf, om op dat onmetelijke niets te stuiten, waarvan de stabiliteit niet door het denken kan worden gemeten. Het denken verlangt ernaar het te veroveren, te gebruiken, te cultiveren en het op de markt te brengen. Het moet acceptabel en respectabel worden gemaakt, worden vereerd.
Het denken kan het in geen enkele categorie thuisbrengen en daarom wordt het als illusie, als valstrik afgedaan; of het is iets voor de enkeling, de uitverkorene. En zo beweegt het denken zich voort op zijn eigen verderfelijke wijze, angstig, wreed, ijdel en nooit stabiel, hoewel zijn verbeelding suggereert dat er evenwicht is in zijn handelen, in zijn onderzoekingen, in de kennis die het heeft verzameld.
Wat het denken tot werkelijkheid maakt is niet de waarheid. Het niets is geen realiteit, maar het is de waarheid. Dat kleine gat, het zelf, is de werkelijkheid van denken, het skelet waarop het zijn hele leven heeft gebouwd - de werkelijkheid van zijn fragmentatie, pijn, het verdriet en zijn liefde. De werkelijkheid van zijn god of goden is de zorgvuldig opgebouwde structuur van denken, evenals zijn rituelen, zijn romantische verering. In werkelijkheid is er geen stabiliteit of pure helderheid. De kennis van het zelf is tijd, lengte, breedte en inhoud; het kan worden opgestapeld, worden gebruikt als ladder, om vooruit te komen, te bereiken. Deze kennis zal de geest op geen enkele wijze kunnen bevrijden van de last van zijn eigen realiteit. Jij bent die last zelf; de waarheid schuilt in het zien ervan en die vrijheid is niet de werkelijkheid van denken. Het zien is het doen. Het doen ontstaat uit stabiliteit, helderheid, het niets.
Krishnamurti
Reacties