30-1-62 mist
Er hing een dichte mist die morgen. Je kon de overkant van de weg niet zien, je zag ook de hoge, kale boom niet, net zo min als zijn tere takken. De bladeren dropen van de dauw en de enkele gele viooltjes bogen diep onder het gewicht ervan. Het gebruikelijke geronk van vliegtuigmotoren ontbrak, ze konden niet vertrekken bij deze deze dichte mist. De vogels waren stil, alleen de kraaien waren op pad, laag vliegend, op zoek naar voedsel. Straks zou de zon tevoorschijn komen en dan zouden de schaduwen verschijnen, de zware en de lichte.
Maar alles bleef verborgen in de mist die morgen. Het vuil, de schoonheid, de blauwe hemel en de verwelkende roos. De mensen aan de andere kant van de weg huiverden in hun smerige vodden, ze hielden de armen over de borst geklemd, in afwachting van de zon, er huilde een baby.
En langzaam, aarzelend, kwam de zon tevoorschijn, tot een mistbank haar weer verborg. Maar al gauw was alle mist verdwenen en was daar de blauwe ochtendhemel. Het was het blauw van de bloemen en hun zuiverheid. Nu lieten alle vogels zich zien en heel hoog vlogen de gieren weer hun rondjes, moeiteloos, nauwelijks de vleugels bewegend.
Krishnamurti
Reacties