over het geluk 4

Er schijnen machten in de wereld te zijn, die ons mensen zeer ongelukkig willen maken. Maar niettemin is er een eigen willen, een geloven en een hopen, dat er een geluk van absolute waarde is dat geen macht ter wereld ontwaarden kan, waar niets buiten ons zelf ook maar iets over te zeggen heeft. Ook al zou men zich stap voor stap met ons bemoeien en ieder uur voorschrijven hoe wij moesten leven, het geluk dat wij voorstaan moet geheel vrij kunnen zijn en onafhankelijk van welk een dwang, van welke voorschriften, van welke bedreigingen ook.
Natuurlijk kunnen die machten ons bezit aantasten en ons lichaam. Ze kunnen ons lichaam opsluiten en het op allerlei manieren trachten te schaden en te verminken. Men kan naar ik gelezen heb, lichamen in een duistere cel opsluiten in eenzaamheid en verschrikking en het is waar dat men het uitermate kan pijnigen zoals dat bij een kruisiging het geval is.

Maar niettemin is er een substantie in de menselijke ziel die onbereikbaar is voor alle vervolgers en haters, voor alle machthebbers, die tenslotte ook mensen zijn en grote stakkers in al hun geborneerde grootdoenerij en dreigende woorden. Het zijn bezetenen van de aardgeest, ze kennen geen liefde voor hun medemensen en kunnen niet verdragen dat er wegen zijn, geheel andere dan de hunne, waarlangs het onvervreemdbare geluk te verwerven is en voor alle eeuwigheid voor hun grijphanden onbereikbaar.

Het is zo veilig verscholen in de diepte van de ziel, het spreekt zulk een vreemde taal, dat geluk, dat de alledaagsheid van de grove natuur het helemaal niet kan vernemen. Het is het oorspronkelijke beginsel in ieder mens, zijn levensbeginsel, dat wat hij is en dat daardoor zijn onvervreemdbaar bezit is.
Omdat het lichaam zeer behoeftig is, kan men het in zijn behoeften treffen. Behoeftig aan sympathie, behoeftig aan lichamelijke liefdedaden, behoeftig aan eten en drinken, aan gezelligheid en mensen met wie je tot uitwisseling kunt komen. En als aan dit alles niet zou worden voldaan zou je het op 't laatst uitschreeuwen naar God, uit honger en dorst, uit armzaligheid en verkommering.
Maar dit geldt alleen voor het lichaam en alles wat daaraan verwant is. De aarde is verwant aan het lichaam. Welnu, het geluk wat wij op het oog hebben is niet verwant aan de aarde. De aarde kent het niet en vindt het maar vreemd en ontkent het en de vorst der duistere aarde lacht er maar wat om en heeft er een vreselijke minachting voor. Ik zeg vreselijk, omdat het werkelijk een verschrikking zijn kan.

Maar het geluk verschrikt niet. Het is van een hoedanigheid die niet verschrikken kan. Het is niet te imponeren zoals een kind niet te imponeren is. Begrijp mij goed. Ik bedoel de open vrijmoedigheid van een kind. Natuurlijk kan men het slaan en bang maken en daaraan is geen kunst. Men tracht altijd kinderen te dreigen als ze dit of dat niet doen willen of zij iets in hun hoofd hebben wat ouders niet of niet meer begrijpen. Want de mensen verstikken het geluk. Zij stoppen hun lichamen en breinen, hun harten en zielen vol met allerlei sensaties, die er helemaal niet in thuis horen en zeggen dan oververzadigd: dat is pas leven. Maar het water waarin zij baden is verontreinigd, de lucht die zij inademen is verstikkend, de hartstochten die zij plegen te volgen zijn bedwelmend en bewustzijnvernauwend.


Barend van der Meer

De uitgesproken woorden

Reacties

Populaire posts van deze blog

NIETS ZIJN

KARMA NEMESIS

BEET VAN BEWUSTZIJN