16-11-61 avond en uilen
Het was een heel rustige avond, de wolken waren weggetrokken en verzamelden zich rondom de ondergaande zon. De bomen die onrustig waren geweest door de wind, maakten zich op voor de nacht; ook zij waren tot rust gekomen; de vogels kwamen aanvliegen en zochten beschutting voor de nacht in het dichte gebladerte van de bomen. Er zaten twee kleine uilen hoog op de telegraafdraden, starend vanuit hun niet-knipperende ogen. En zoals gewoonlijk stonden de heuvels alleen en afzijdig, ver van alles wat storen kon; overdag hadden ze het lawaai van het dal moeten verdragen, nu onttrokken ze zich aan alle communicatie en de duisternis begon hen te omsluiten, ook al scheen het zwakke licht van de maan. De maan droeg een lichtende kring van nevelige wolken om zich heen; behalve de heuvels maakte alles zich op om te gaan slapen. Zij sliepen nooit; ze waren altijd waakzaam, ze wachtten, keken en onderhielden zich zonder ophouden met elkaar.
De twee kleine uilen op de telegraafdraad maakten ratelende geluiden, als stenen in een metalen doos; hun geratel was veel indrukwekkender dan hun kleine lichaampjes, die niet groter waren dan een flinke vuist; je hoorde ze 's nachts vaak van boom tot boom trekken, even stil in hun vlucht als de grote uilen. Nu zaten ze van een veilige afstand naar je te kijken maar verloren al snel hun belangstelling.
Op de kromme paal verderop zat een grote uil; hij was bruin en had enorme ogen en een scherpe snavel, die tussen die starende ogen uit leek te komen. Met een paar vleugelslagen vloog hij weg, met zo'n rust en bedachtzaamheid dat je je verwonderde over de bouw en de kracht van die sierlijke vleugels; hij vloog de heuvels in en raakte verloren in het donker.
Krishnamurti
Reacties