3-2-62 de vrouw



Er liep een vrouw op de weg, armoedig en vuil, dagenlang niet gewassen, donkerbruin gebrand door de zon, slecht gevoed. Ze droeg sierbandjes om de enkels en leek zich totaal niet bewust van wat er om haar heen gebeurde. Ze was fleurig gekleed, maar wat ze droeg was gescheurd en slordig versteld. Ze was als zo vele anderen op die weg, afgemat door het werk en het op de wereld zetten van kinderen, maar ze stak met kop en schouders boven de rest uit en liep helemaal alleen. Ze hield zich erg recht, met een uitzonderlijke waardigheid en met die typische onverschilligheid die uit ellende of uit vreugde voortkomt.
Ze keek recht voor zich uit, de blik gericht op onbestemde verten. Ze moest alles hebben verloren, niet pas, maar heel lang geleden al en nu zat ze daar nog steeds door in de put. Niets zou haar er ooit uit kunnen halen, geen nieuwe baan en geen andere man. Ze droeg op haar hoofd iets dat in een niet al te schone lap gewikkeld was en dat ze met één hand vasthield, terwijl de andere hand zich vrij en sierlijk bewoog.

En nu had ze beide handen vrij en dat wat ze op haar hoofd droeg bleef op zijn plaats. Ze liep over die weg, zich er totaal niet van bewust dat daar ook anderen waren. Ze dacht niet, ze was gewoon in zichzelf verzonken. Ze droeg rokken in verschillende lagen, een vuile bloes en daar overheen een gekleurde lap. Ze had veel kleuren aan, die waren fel, maar vuil, ongewassen, met zweetvlekken en onder het stof. Ze had mooie, regelmatige gelaatstrekken, maar al het leven was eruit verdwenen. De kleuren, haar manier van lopen, haar gezicht en haar waardigheid vormden samen één geheel. Ze waren niet op verschillende momenten, de een na de ander, samengevoegd en er was niets dat die eenheid zou kunnen verbreken, behalve dan de dood. En ook daar was ze niet bang voor, leven en dood waren voor haar een en hetzelfde, ze hadden allebei hun betekenis verloren en niets zou ze ooit een nieuwe betekenis kunnen geven. Ze wilde geen medelijden, geen troostende woorden, ze was alleen en dat zou zo blijven.
Er hing op dat pad een bloem over de muur, één en al kleur en schoonheid. De muur was wit, was nog maar kort geleden wit gekalkt en de bloem was in het avondlicht de realiteit van het leven, vergankelijk, kwetsbaar en zoetgeurend. De vrouw merkte haar helemaal niet op, ze ging er voorbij zonder er een blik op te slaan, maar de bloem bleef aanwezig, alleen en breekbaar.


Krishnamurti

Reacties

Populaire posts van deze blog

NIETS ZIJN

KARMA NEMESIS

BEET VAN BEWUSTZIJN