29-8-61 de lichtplek
Het was een heerlijke avond; er was de hele dag geen wolkje aan de lucht geweest en nu was de zuiverheid van de hemel en van de schaduwen overrompelend, het avondlicht een verrukking. De zon ging onder achter de heuvels, die hun lange schaduwen over andere heuvels en over de velden wierpen.
Het pad dat een volgend grasveld doorkruiste ging nogal steil omlaag en kwam uit op een groter, breder pad, dat door het bos liep. Er was niemand op dat pad, het was verlaten en het was in het bos heel stil, behalve een beekje dat meer lawaai leek te maken voordat het tot rust kwam voor de nacht. Er waren hoge sparren daar en de lucht was geurig.
Plotseling, toen het pad een bocht maakte, zag je door een lange tunnel van bomen een stukje groen en een pas gekapt stuk dennenbos, waar de avondzon op scheen. Het was overrompelend van intensiteit en verrukking. Je zag het en alle ruimte en tijd losten op; er was alleen dat plekje licht en anders niet. Niet dat je dat licht werd of dat je je met dat licht vereenzelvigde; de spitse werking van het brein had opgehouden en je hele wezen was daar bij dat licht. De bomen, het pad, het geluid van de rivier - ze waren volkomen verdwenen, net als de meer dan vijfhonder meter tussen het licht en de waarnemer. De waarnemer had opgehouden te bestaan en de intensiteit van dat plekje avondzon was het licht van alle werelden. Dat licht was heel de hemel en dat licht was de Geest.
Krishnamurti
Reacties