de tovenaar



Stilstaan bij het leven.
Nadenkend, bezinnend, bespiegelend.
Ik probeer innerlijke rust te vinden,
maar gedachtenflitsen vallen me als vliegen lastig.
Ik herkauw het leven wat geweest is, mijmerend over toen het anders was.
Er gaat af en toe een rilling door mijn lijf bij een nare herinnering.
Allerlei beelden schieten door mijn hoofd.

Diepe triestheid kijkt me aan vanuit het gebladerte.
Pijn, angst.
Duisternis alomtegenwoordig.
Kijk ik mezelf aan?

Een klein vrouwtje komt langs.
Af en toe staat ze stil, bewegingloos, verstild.
Heldere ogen.
Een lichtschijnsel glijdt zachtjes voorbij.
Even licht alles op, maar verdwijnt dan weer in de duisternis.

Het lijkt alsof de boomwezens met me willen praten, maar ik ben doof voor wat ze zeggen.
Ik zie slechts hun uitdrukking die voor zichzelf spreekt.


Er steekt een hoofd uit de stam van een kale boom.
Spottend kijkt het voor zich uit in het niets.
Op het hoofd zit een mensachtig wezen.
Het rust tegen een dode stam.
In alle rust zit het daar.
Doodstil.
Is het de dood?

Een demonisch wezen staart me uit de hoogte aan,
vanuit de opzweling van de stam van een boom.
Onderin zit een treurige, oude, man.

Een andere boom is opengebarsten.
Opengebroken, opengespleten.
Een barst gevormd tot een spottende glimlach.
De duivel heeft bezig genomen van deze boom.
De meest vreemdsoortige, monsterachtige, creaturen, houden een klein hulpeloos wezentje gevangen.

Een ontwortelde boom ligt uitgeput op de grond.

Een slangeboom wringt zich in allerlei bochten,
een tak dreigend uitgestoken, verstard in de aanval.

Een boomgewrocht kijkt me aan.
Twee wanhoopsgezichten in elkaar vervlochten.

Een tak omgeknakt,
als twee handen in gebed verstrengeld.

Een boom verloren, naakte werkelijkheid.
Bladerdans uitmondend in een schim des doods.
Verstarde lijdenskramp.
Geknakte levenslust.
Gespleten werkelijkheid.


Plotseling zie ik een tovenaar, zittend op een tak.
Onder hem roezemoezen vele wezentjes, in elkaar vervlochten.
Een wirwar van gemoedstoestanden.
Een duizendkoppig gezicht.
De tovenaar kijkt me vriendelijk aan.
Glimlacht.
Dan klapt hij in zijn handen.


Er wordt een heel klein lief babywezentje geboren, in de holte van een boom.

Miljoenen sterren schitteren in een stroompje.

Een gedaante ligt opgekruld, vredig slapend tegen een stam.
Knus weggedoken in de armen van de geborgenheid.
Helemaal vergroeid met de bast.

Gebroeders boom, gezamenlijke voortgang.
Vriendschappelijk naast elkaar.
Drie in een, een in drie.
Stil verlangen.
Ineengestrengeld.
Ieder zijn eigen levensverhaal, nog lang niet uitgeschreven.
Omhoogreikend naar dat wat niet te vatten is.

Een andere boom staat rustig te staan.
Hij wordt bewoond door honderden wezens.
Sommigen glimlachen naar me,
anderen lachen met elkaar.

In deze boom en zijn bewoners opgaand, kom ik helemaal tot rust.
Dan zie ik de tovenaar die me met heldere ogen aan kijkt.
Ik glimlach.



Kagib

Reacties

Populaire posts van deze blog

de golf en de oceaan

NIETS ZIJN

KARMA NEMESIS