Dat 1
Jezus zeide: Als gij dat in u zelf voortbrengt, zal dat, wat gij hebt, u behouden. Als gij dat niet in u hebt, zal dat, wat gij niet in u hebt, u doden.
Wat is 'dat'? 'Dat' is wat wij zelf zijn. Niet wat wij om een of andere reden, welke ook, hebben aangenomen. De mens heeft 'dat' niet aangenomen, hij is 'dat'. Hij is een zijn, een 'ik ben'. Dit is niet een statisch begrip. Hij is niet een begrip, hij is iets onnoemelijks levends, hij is een werkend zijn, een werkend, levend 'ik ben'. Dus niet 'ik heb' en ook niet 'ik wil hebben'. Dit levend 'ik ben' is niet iets ontvangends, het is iets gevends, iets zeer eigens dat zich schenkt. De mens brengt zichzelf in zichzelf voort, niet door te ontvangen maar door iets te brengen. Wat hij zelf is bezit die onuitroeibare eigenschap, onuitroeibaar tot zelfs in de dood. Het zelf brengt zich als levende werkelijkheid voort. Het is een werking die niet uitgeschakeld worden kan, niet gedood kan worden. In die zin behoudt de mens het leven dat hij schenkt. Het zich verliezende leven behoudt hij omdat het nooit verloren kan gaan. Het is een schat die nooit opraakt, hoe meer hij ervan schenkt des te groter wordt hij.
De mens is iets dat naar zijn ware werkelijkheid nooit verloren kan gaan. Indien hij niet gedood wil worden naar zijn inhoud moet hij zorgen dat hij zich die ware werkelijkheid van 'dat' bewust wordt. Omdat hij aan een slapende en begoochelde ziel niet veel heeft. Slaap en dood zijn hetzelfde en op begoochelingen wachten altijd ont-goochelingen. Alleen het echte kan zich handhaven. Het niet-echte is sterfelijk en daardoor dodelijk. 'Dat' is niet vleselijk. Het vleselijke is vergankelijk zoals een ieder wel weet. Het is ook niet geschikt om de geest als een volkomen voertuig te dienen. Het zal die geschiktheid ook nooit verkrijgen, wat een mens ook doet en laat. Maar 'dat', de allerinnigste en fijnste lichtsubstantie van 'ik ben', is van een onvergankelijke natuur. Dat kan ieder leren ondervinden als hij bereid is door de molen der vergankelijkheid vermalen te worden. De molen der vergankelijkheid is dat wij niet hebben. Het is niet ons waarachtige bezit. Wij kunnen niet spreken over een waarachtig bezit als dit ons weer afhandig gemaakt kan worden, hoe dan ook.
Wat een mens onvervreemdbaar bezit is 'dat', wat hij is en waarvan het zaak is het in zich zelf voort te brengen. Dwz hij moet het willen, echt willen. Om het te willen moet hij 'dat' vertrouwen, en om 'dat' te vertrouwen ontkomt hij niet aan het allerbelangrijkste: eerst zich zelf te vertrouwen. Want 'dat' is het goddelijk zelf, de onuitroeibare wortel waarmede een ieder mensenkind in het geestelijk rijk 'dat binnen in u is' verankerd is.
Barend van der Meer
De uitgesproken woorden:
http://www.megaupload.com/?d=RY82JITE
Wat is 'dat'? 'Dat' is wat wij zelf zijn. Niet wat wij om een of andere reden, welke ook, hebben aangenomen. De mens heeft 'dat' niet aangenomen, hij is 'dat'. Hij is een zijn, een 'ik ben'. Dit is niet een statisch begrip. Hij is niet een begrip, hij is iets onnoemelijks levends, hij is een werkend zijn, een werkend, levend 'ik ben'. Dus niet 'ik heb' en ook niet 'ik wil hebben'. Dit levend 'ik ben' is niet iets ontvangends, het is iets gevends, iets zeer eigens dat zich schenkt. De mens brengt zichzelf in zichzelf voort, niet door te ontvangen maar door iets te brengen. Wat hij zelf is bezit die onuitroeibare eigenschap, onuitroeibaar tot zelfs in de dood. Het zelf brengt zich als levende werkelijkheid voort. Het is een werking die niet uitgeschakeld worden kan, niet gedood kan worden. In die zin behoudt de mens het leven dat hij schenkt. Het zich verliezende leven behoudt hij omdat het nooit verloren kan gaan. Het is een schat die nooit opraakt, hoe meer hij ervan schenkt des te groter wordt hij.
De mens is iets dat naar zijn ware werkelijkheid nooit verloren kan gaan. Indien hij niet gedood wil worden naar zijn inhoud moet hij zorgen dat hij zich die ware werkelijkheid van 'dat' bewust wordt. Omdat hij aan een slapende en begoochelde ziel niet veel heeft. Slaap en dood zijn hetzelfde en op begoochelingen wachten altijd ont-goochelingen. Alleen het echte kan zich handhaven. Het niet-echte is sterfelijk en daardoor dodelijk. 'Dat' is niet vleselijk. Het vleselijke is vergankelijk zoals een ieder wel weet. Het is ook niet geschikt om de geest als een volkomen voertuig te dienen. Het zal die geschiktheid ook nooit verkrijgen, wat een mens ook doet en laat. Maar 'dat', de allerinnigste en fijnste lichtsubstantie van 'ik ben', is van een onvergankelijke natuur. Dat kan ieder leren ondervinden als hij bereid is door de molen der vergankelijkheid vermalen te worden. De molen der vergankelijkheid is dat wij niet hebben. Het is niet ons waarachtige bezit. Wij kunnen niet spreken over een waarachtig bezit als dit ons weer afhandig gemaakt kan worden, hoe dan ook.
Wat een mens onvervreemdbaar bezit is 'dat', wat hij is en waarvan het zaak is het in zich zelf voort te brengen. Dwz hij moet het willen, echt willen. Om het te willen moet hij 'dat' vertrouwen, en om 'dat' te vertrouwen ontkomt hij niet aan het allerbelangrijkste: eerst zich zelf te vertrouwen. Want 'dat' is het goddelijk zelf, de onuitroeibare wortel waarmede een ieder mensenkind in het geestelijk rijk 'dat binnen in u is' verankerd is.
Barend van der Meer
De uitgesproken woorden:
http://www.megaupload.com/?d=RY82JITE
Reacties