engelen afsluiting
Wat de discipel zoekt en waardoor hij wordt gekenmerkt, is niet iets vaststaands in de zin van een materiële waarde. Zeker, het wordt met een rots vergeleken die onder geen omstandigheid aan te tasten of te verwrikken is. Hij noemt dit onwrikbaar heilige: God. En toch is het niets verstards als een uit graniet opgetrokken denkbeeld. Het is geen denkbeeld, al zou menigeen zich daar tevreden mee stellen. Integendeel, het is het leven zelf dat eeuwig opwelt uit een niet te stelpen bron, dat door de mens heen kan breken in nooit eindigende werkende gestalten, die hun uitdrukking in de werkelijkheid vinden. Een bron die stroomt als een voortdurende lafenis en waarvan de mens gaven in zijn hand krijgt tot in het dagelijks leven en die hij wederom aanbiedt in een nooit eindigend op- en afgaan als langs een hemelladder.
De gelovende discipel zal geen persoonlijke vervulling zoeken, zoals de mensen het geluk op de wereld zoeken, maar juist omdat hij die vervulling niet zoekt, zal zijn weg licht verspreiden, al meer en meer naarmate hij alles wat in hem verstarren wil en in zichzelf tot stilstand wil komen, steeds weer doorbreekt krachtens het niet te weerhouden gezag van dat levende leven, dat hij gaat lief krijgen al naar gelang hij de kracht, het licht en de waarheid ervan leert kennen en beleven.
Ook zal de discipel nooit erop uit zijn om zijn eigen heil in het z.g hiernamaals te verzekeren in wat voor vorm ook. Verzekerd zijn is de animale mens ingeboren, omdat hij veilig gesteld wil zijn, iets dat op zichzelf weliswaar al een zweempje inhoudt van het zoeken naar dat eeuwig levend zijn. Hij kan de gedachte niet verdragen, dat zijn animale vreugden eens een einde zouden moeten nemen en hij weet niet wat hem te wachten staat, indien hij deze niet al te hoog meer zou aanslaan en er tenslotte toe zou komen eraan voorbij te leren gaan. Het is iets heel wonderbaarlijks dit over en weer in zich te ervaren. Wat neerdalen kan in de mens, wat 'de engelen hem aanreiken' en daardoor vermenselijkt wordt en wederom terug geschonken, eindeloos en zonder ophouden.
Voor de gelovige mens is er geen ondergang en vernietiging. Hij zal dit proces eindeloos in zichzelf ervaren totdat hij beseft, beleeft en het onomstotelijk voor hem vaststaat, dat hij zelf iets is, dat hij nooit helemaal bereiken kan, juist omdat hij het zelf is en dat dit iets leeft uit de oneindige liefde Gods, die wij goedheid noemen en die haar tegenstelling behoeft in wereld en schepping, omdat er immers geen lichtopenbaring is zonder duisternis.
Kan de stroom tot zijn eigen bron terugkeren? Of kan hij verder stromen en doorgaan en weten, dat hij is bron en wildheid die tenslotte wordt tot een kalme waardigheid en majesteit? Wordt ons lichaam niet tot bedding van het stromend leven en zou dat de zin niet zijn van de levende mens? Natuurlijk is het een onbegrijpelijk wonder, hoe de mensen ook zullen trachten dat mysterie tot het alledaagse te verlagen.
'En gij eveneens, geef hun wat in uw hand is, en zeg tot u zelf: op welke dag zullen zij komen en het hunne ontvangen?' De engelen zijn overal en hun dag is altijd.
Barend van der Meer
De uitgesproken woorden:
http://www.megaupload.com/?d=D797S7JS
De gelovende discipel zal geen persoonlijke vervulling zoeken, zoals de mensen het geluk op de wereld zoeken, maar juist omdat hij die vervulling niet zoekt, zal zijn weg licht verspreiden, al meer en meer naarmate hij alles wat in hem verstarren wil en in zichzelf tot stilstand wil komen, steeds weer doorbreekt krachtens het niet te weerhouden gezag van dat levende leven, dat hij gaat lief krijgen al naar gelang hij de kracht, het licht en de waarheid ervan leert kennen en beleven.
Ook zal de discipel nooit erop uit zijn om zijn eigen heil in het z.g hiernamaals te verzekeren in wat voor vorm ook. Verzekerd zijn is de animale mens ingeboren, omdat hij veilig gesteld wil zijn, iets dat op zichzelf weliswaar al een zweempje inhoudt van het zoeken naar dat eeuwig levend zijn. Hij kan de gedachte niet verdragen, dat zijn animale vreugden eens een einde zouden moeten nemen en hij weet niet wat hem te wachten staat, indien hij deze niet al te hoog meer zou aanslaan en er tenslotte toe zou komen eraan voorbij te leren gaan. Het is iets heel wonderbaarlijks dit over en weer in zich te ervaren. Wat neerdalen kan in de mens, wat 'de engelen hem aanreiken' en daardoor vermenselijkt wordt en wederom terug geschonken, eindeloos en zonder ophouden.
Voor de gelovige mens is er geen ondergang en vernietiging. Hij zal dit proces eindeloos in zichzelf ervaren totdat hij beseft, beleeft en het onomstotelijk voor hem vaststaat, dat hij zelf iets is, dat hij nooit helemaal bereiken kan, juist omdat hij het zelf is en dat dit iets leeft uit de oneindige liefde Gods, die wij goedheid noemen en die haar tegenstelling behoeft in wereld en schepping, omdat er immers geen lichtopenbaring is zonder duisternis.
Kan de stroom tot zijn eigen bron terugkeren? Of kan hij verder stromen en doorgaan en weten, dat hij is bron en wildheid die tenslotte wordt tot een kalme waardigheid en majesteit? Wordt ons lichaam niet tot bedding van het stromend leven en zou dat de zin niet zijn van de levende mens? Natuurlijk is het een onbegrijpelijk wonder, hoe de mensen ook zullen trachten dat mysterie tot het alledaagse te verlagen.
'En gij eveneens, geef hun wat in uw hand is, en zeg tot u zelf: op welke dag zullen zij komen en het hunne ontvangen?' De engelen zijn overal en hun dag is altijd.
Barend van der Meer
De uitgesproken woorden:
http://www.megaupload.com/?d=D797S7JS
Reacties