Je Zelf vinden 3
Dit zijn de rijkdommen, die hij onmiddelijk in dienst zal stellen van zijn medemensen. Want wat zou hij eraan hebben deze voor zichzelf louter tot zijn eigen voordeel te behouden? Zijn woord krijgt een grotere kracht, omdat het drager wordt van meer bewustzijn en lichtsubstantie, die in de geestkracht van zijn wil verborgen schijnt. Het woord spreekt zichzelf en er is wat het spreekt. Woorden die als een mysterie zich openbaren en uitkristalliseren in de sterren, in de hemelen, op aarde en in alle dingen.
En aan de mens wordt waargemaakt wat altijd door Gods adem in de geschapenheid door zijn mond ademt. Is het niet de mens, die naar zijn wezen begiftigd is met de adem Gods? Werd de aardse Adam er niet door bezield en werd hij niet tot een levende mens? Kreeg daardoor niet de aardse mens een verborgen gelaat en was daarmee niet de mogelijkheid geschapen tot een nieuwe vormgeving en nieuwe levenszin?
Het is deze verborgen adem, die de mens zich zou moeten herinneren als een uiterst subtiel gewaarworden in de eigen ziel, zodat hij zich hiernaar leert richten en handelen, voelen en denken. Dit onzegbaar subtiele is toch het onvernietigbare, dat zich vele krachten verwerft in de mens der aarde en zich daardoor onzegbaar 'ten koste' van die aardse mens verrijkt.
Dan wordt de mens zichzelf tot voedsel. En terwijl hij zich verteert om de levensvlam te voeden, begint hij zich - doordat hem macht gegeven is over zijn ziel, over zijn denken en zijn handelen - een nieuwe gestalte te verschaffen, een onsterfelijke gestalte, die de dood niet kent en door 'de wereld' niet waardig wordt geacht. En wel om de eenvoudige reden, dat de wereld er blind voor is. Dat de mens naar zijn wezen begiftigd is met een goddelijke wil, met een ademende en levende ziel en een eigen en nieuw gelaat, waaromheen al het sterfelijke geleidelijk wegvalt, zodat het in een nieuwe substantie te voorschijn treden kan; dat is een al-verlossend voorrecht.
En hij krijgt mede heerschappij over duizenden noden en miljoenen angsten en leert duisternissen verlichten in de diepste spelonken. En dat alles, omdat het zelf zich bevrijd heeft van de schepping van hemel en aarde, van alles wat daarin wordt gewrocht en georganiseerd, ontdekt, verbeeld en voorgesteld. Want de mens is en blijft het middelpunt van zijn eigen bewustzijn, dat zich als licht ontwikkelt uit de vonk van zijn geest, die op zo wonderbare wijze is ingebed in de innerlijke regionen van zijn ziel. Niet in zijn hoofd, maar in zijn diepte moet hij zich dit functioneren bewust worden als het zuiverste symptoom van zijn menselijkheid.
Het is moeilijk met het verstand te bevatten op welke wijze het geestelijk leven functioneert. Dit leven maakt zich op een onzegbaar subtiele wijze kenbaar aan de stilte in ons gemoed, zoals in de gehoorzaal het fijnste pianissimo van de kunstenaar mogelijkerwijze is waar te nemen. Want de eeuwige dingen zijn niet te manifesteren met geweld en grote kracht, al zijn er allerfijnste, kleine werkingen, die niettemin een grote schok kunnen geven.
Bovendien is wat wij dan in de ziel gewaarworden alreeds een zeer fijn veranderde geestessubstantie, een neerslag, die onzegbaar subtieler is dan het allerfijnste destillaat bij chemische reacties. Zo is de lichtsubstantie van de geest in de mens iets goddelijks geworden, waardoor God, werkzaam in het gemoed, wordt herkend. Want de mens kan slechts menselijkheid herkennen.
Barend van der Meer
De uitgesproken woorden
En aan de mens wordt waargemaakt wat altijd door Gods adem in de geschapenheid door zijn mond ademt. Is het niet de mens, die naar zijn wezen begiftigd is met de adem Gods? Werd de aardse Adam er niet door bezield en werd hij niet tot een levende mens? Kreeg daardoor niet de aardse mens een verborgen gelaat en was daarmee niet de mogelijkheid geschapen tot een nieuwe vormgeving en nieuwe levenszin?
Het is deze verborgen adem, die de mens zich zou moeten herinneren als een uiterst subtiel gewaarworden in de eigen ziel, zodat hij zich hiernaar leert richten en handelen, voelen en denken. Dit onzegbaar subtiele is toch het onvernietigbare, dat zich vele krachten verwerft in de mens der aarde en zich daardoor onzegbaar 'ten koste' van die aardse mens verrijkt.
Dan wordt de mens zichzelf tot voedsel. En terwijl hij zich verteert om de levensvlam te voeden, begint hij zich - doordat hem macht gegeven is over zijn ziel, over zijn denken en zijn handelen - een nieuwe gestalte te verschaffen, een onsterfelijke gestalte, die de dood niet kent en door 'de wereld' niet waardig wordt geacht. En wel om de eenvoudige reden, dat de wereld er blind voor is. Dat de mens naar zijn wezen begiftigd is met een goddelijke wil, met een ademende en levende ziel en een eigen en nieuw gelaat, waaromheen al het sterfelijke geleidelijk wegvalt, zodat het in een nieuwe substantie te voorschijn treden kan; dat is een al-verlossend voorrecht.
En hij krijgt mede heerschappij over duizenden noden en miljoenen angsten en leert duisternissen verlichten in de diepste spelonken. En dat alles, omdat het zelf zich bevrijd heeft van de schepping van hemel en aarde, van alles wat daarin wordt gewrocht en georganiseerd, ontdekt, verbeeld en voorgesteld. Want de mens is en blijft het middelpunt van zijn eigen bewustzijn, dat zich als licht ontwikkelt uit de vonk van zijn geest, die op zo wonderbare wijze is ingebed in de innerlijke regionen van zijn ziel. Niet in zijn hoofd, maar in zijn diepte moet hij zich dit functioneren bewust worden als het zuiverste symptoom van zijn menselijkheid.
Het is moeilijk met het verstand te bevatten op welke wijze het geestelijk leven functioneert. Dit leven maakt zich op een onzegbaar subtiele wijze kenbaar aan de stilte in ons gemoed, zoals in de gehoorzaal het fijnste pianissimo van de kunstenaar mogelijkerwijze is waar te nemen. Want de eeuwige dingen zijn niet te manifesteren met geweld en grote kracht, al zijn er allerfijnste, kleine werkingen, die niettemin een grote schok kunnen geven.
Bovendien is wat wij dan in de ziel gewaarworden alreeds een zeer fijn veranderde geestessubstantie, een neerslag, die onzegbaar subtieler is dan het allerfijnste destillaat bij chemische reacties. Zo is de lichtsubstantie van de geest in de mens iets goddelijks geworden, waardoor God, werkzaam in het gemoed, wordt herkend. Want de mens kan slechts menselijkheid herkennen.
Barend van der Meer
De uitgesproken woorden
Reacties